Tentoonstelling
Skerven
fan 'e Skar
Watersnood 1825 door Nicolaas Swart
Watersnood 1825 door Johannes Coenraad Beijer
Brief Janke Hoekema-
Brunger (1825)
Catalogus Skerven
fan 'e Skar
Hendrik Jans de Harder (1782-1847)
Wettersneed yn It Heidenskip 1825
|
Watersnood 1825
door Jacob van Leeuwen
Griffier van de Regtbank van Koophandel te Leeuwarden
uitgegeven in 1826 bij G.T.N. Suringar
te Leeuwarden
|
WORKUM |
|
|
De bewoners der stad Workum werden door den buitengewoon hoogen vloed mede ten sterkste verontrust; want des avonds van den derden stroomde reeds het water over den dijk bij de zoogenaamde Opzigtershuisjes, en men voorzag ook, dat, bij verheffing van den wind, het volgende getij eene veel grootere hoogte moest bereiken. De Boeren van het Workumer Nieuwland hielden zich dadelijk onledig met over de zwakste plaatsen van den zeedijk de in voorraad zijnde zeilen te spannen, om inbraken te voorkomen. |
|
|
Hendrik Jans de Harder |
|
|
Des vrijdags morgens klom het water schielijk en heftig tot 2 el 73 duimen boven vol zee, en hoewel men zich met mannenmagt te weer stelde tegen het steeds van rondom klimmende gevaar, spotte het woelende element met al de werken door menschelijk vernuft en handenarbeid daargesteld, en wat in jaren tijds en door duurzaam pogen tot behoud was aangewend, werd thans met eene plotselinge vernieling bedreigd! Eene siddering greep ieder aan, wiens blik op dit verschrikkelijk schouwspel staarde. De gansche kruin des dijks werd overstroomd en op dit zelfde oogenblik brak hij benoorden deze stad op twee plaatsen in, waardoor het water met groot geweld de aldaar liggende hooge landen overjoeg en zelfs de stad bedreigde. Daarop ontdekte men, dat eene hooitjalk voor de Stadsherberg bij de Sluis tot aan de kruin des dijks geslagen was, waarnevens een Amsterdammer Beurtschip, van zijn touwen losgescheurd, met iederen golfslag tegen den dijk aanbonsde, terwijl intusschen een Veerpraam over de palen was geworpen. Het Beurtschip lag vlot tusschen dijk en palen en schokte met den voorsteven zoo geweldig tegen de kruin des dijks, dat er spoedig eene doorbraak was te voorzien, waardoor men, tot behoud van dijk en schip, te rade werd, hetzelve in den grond te boren, dat ook met goed gevolg dadelijk werd uitgevoerd. |
|
|
Door het overstortend water werden de vooraan gelegen landen van het Nieuwland overstroomd. Dan nog geene inbraak zigtbaar zijnde, bleef men tusschen hoop en vreeze dobberen. |
|
|
Dijkdoorbraak bij 't Tointsje, |
|
|
de vuurtoren tussen Workum en Hindeloopen. |
|
|
Hendrik Jans de Harder |
|
|
Des namiddags echter te twee ure werd alhier ontdekt, dat er eene groote doorbraak in den kapitalen zeedijk had plaats gehad, waardoor het Workumer Nieuwland aan al de verwoestingen der zee was blootgesteld. Des avonds werd het weder een weinig gunstiger, en de wind, meerder naar het Noordwesten schietende, dreef het water naar de Overijsselse Kusten. Tot beneden de dijkskruin gezakt zijnde, kwamen de beangstigde gemoederen alhier eenigzins tot bedaren, en men herstelde de gescheurde en afgeslagen dijken zoo veel mogelijk. Dan hoe kort van duur was deze geruststelling! In den nacht tusschen den 4 en 5 Februarij brak ook de Slaperdijk, bezuiden deze stad door, en nu ontwaarde men des morgens met ontzettende zekerheid, dat Vriesland van deze zijde geheel voor Eb en Vloed lag, welk denkbeeld nog akeliger werd door het ontstaan van een vreesselijk onweder. Donder en bliksem, vergezeld van hevige windvlagen, sneeuwjagt en hagelbuijen, bij een' benevelden en dikken dampkring, het geraas en geloei van den storm, het woest gedruis der schuimende en persenden golven, alles, alles vereenigde zich om het menselijk hart van angst te doen wegkrimpen. Dan dadelijk besloot men bij tromslag alle weerbare manschappen opteroepen tot redding van ongelukkige menschen, die met have en goed in eenen veegen toestand verkeerden. Men voer gestadig met eene menigte vaartuigen, her- en derwaarts af en aan. Het water wies nu minder sterk, daar het door den harden wind landwaarts werd ingedreven; doch in den namiddag van dezen dag werd men uit het Zuidoosten eene verheffing van de vloedstroom gewaar, waaruit men met zekerheid kon besluiten, dat er meerdere dijken in het Zuiden waren bezweken. |
|
|
Wegens d' vlugt van K(laas) S(immes) van der Meer |
|
|
uit 't Nieuwland na Workumde vijfde february 1825 |
|
|
Hendrik Jans de Harder |
|
|
Nu was de toestand der laaggelegen landen met derzelver bewoners allerzorgelijkst, en het water, steeds hoger en hooger stijgende, moest in de haast gered en geborgen worden, wat te redden en te bergen mogelijk was. De ommestreken der stad Workum waren eene open zee gelijk, te midden van welke men uit alle boerenwoningen door vlaggen en noodseinen den reddeloozen staat te kennen gaf en om hulp smeekte. |
|
|
Des Zondags morgens dwaalden vele boeren met hun vee door de straten om huisvesting en verpleging te zoeken, en nu voer men op dezen en den volgenden dag met tjalken, pramen, jagten en booten naar vele plaatsen, waar de nood het hoogst was gestegen, om den hulpbehoevenden bijstand te verleenen en den ongelukkigen, door liefde en ondersteuning, in den tegenspoed verzachting aan te bieden. Hier ook vertoonde zich de menschelijke natuur van hare schoonste zijde; want veler harten waren vervuld met innig mededoogen, en de geestdrift was algemeen tot behoud en redding van den verslagen natuurgenoot, hoewel, zoo hier als elders, men er ook vond, wier eigen ik geen ander lief of leed, dan dat henzelven trof gevoelde! |
|
|
Meer dan duizend stuks runderen en ander vee werden alhier opgenomen en geborgen, waartoe de Stadswaag, stallen, schuren en pakhuizen gewillig werden afgestaan, terwijl tevens aan de boeren en landbewoners herberging en verzorging werd aangeboden. |
|
|
Door de hooge ligging dezer stad heeft het water alleen op de straat van het Dwarsnoord gestaan, waardoor alzoo aan de huizen en gebouwen geene schade van eenig belang is veroorzaakt. |
|
|
Hemelumer Oldephaert en Noordwolde |
|
|
en het |
|
|
Workumer Nieuwland
|
|
|
Even zoo min als vele bewoners dezer Provincie zich tot de ramp, die hun boven het hoofd hing, konden voorbereiden, even zoo min waren vele Ingezetenen der Grietenij Hemelumer Oldephaert en Noordwolde [Noordwolde ook Iga-wolde genaamd] met de woners van het Workumer Nieuwland voorbereid op het gewigtig en treffend oogenblik, dat hen van welgestelde en bij genot van het dagelijksch brood, onbehoeftige menschen, eensklaps tot noodlijdenden en hulpbehoevenden zoude maken. Ofschoon aan de gansche West- en Zuidelijke grens door slechts een aardenbolwerk van het ontembare element gescheiden, achtte men zich echter uit gewoonte aan storm en zee, hoewel soms tot verderf zamenspannende, gerust en veilig onder het rieten dak en de zwakke stulp en alzoo des te meer in zijne hechte woning. - Vele stormen had men reeds doorgestaan, dikmaals heftigen wind verdragen, menigwerf in den winter de woeste Zuiderzee aanschouwd, zonder dat deze tooneelen sterke vrees of hevigen angst hadden verwerkt, of men indachtig werd aan de uitwerking van vorige vloeden, waarvan men ook slechts bij overlevering en niet bij ondervinding konde gewagen. - Maar nu naderde het uur, hetwelk de treurtafereelen van vroegere dagen ook in deze oorden, zoude hernieuwen, en de bewoners dezer streken, in de algemeene ramp doen deelen. |
|
|
In den voormiddag van Donderdag begon zich als het ware reeds de storm te bereiden; de drukking der lucht was ontzettend sterk en afmattend, de wind trof het lage hout en andere voorwerpen meer dan den top der boomen en gebouwen, de zee werd woelend en het zwerk joeg geweldig. |
|
|
Des avonds verhief zich de storm met afwisselende sneeuw- en hagelbuijen al meer en meer en de spattende en schuimende golven vertoonden zich zeer verbolgen, zoodat bij den naderenden nacht de boeren van het Workumer Nieuwland kennelijk werden bedreigd. Hoewel nu vele nog rustig insluimerden, was het gevaar echter nabij en hun toestand hagchelijk, te meer daar uit voorzorg de beide Sluizen in den Koudumer Slaperdijk waren gesloten, en men geene der in den omtrek aanwezige vaartuigen naar binnen had gebragt, waardoor zij dus bij eene ontstaande ramp van dit belangrijk hulpmiddel waren beroofd. Dan nog dezen nacht bleven de landlieden voor het nakend onheil bewaard. |
|
|
In den morgen van den vierden Februarij bleef de storm met gelijke kracht voortduren, en reeds kwamen er van Hindelopen zeer ongunstige berigten, daar de hooge zee met den opkomenden vloed door den mond der haven op het paalwerk hevig sloeg en werkte. Nu rolden over de hooge kruin des dijks de gonzende golven en schenen bij iederen slag al breeder en grooter te worden. Dit geweldig overstortend water, alsmede hetgeen door de inbraak in de Wiel bezuiden Laaxum stroomde, bedekte langzaam de lage landen tusschen Koudum en Molkwerum en die bij Stavoren. Het gevaar werd meer beduidend en de toestand ernstig, want bij eene te verwachten doorbraak te Hindelopen of elders in dien omtrek, lag een groot deel der Provincie voor den Koudumer Slaperdijk, als voor het laatste plechtanker. |
|
|
Workumer Nieuwland |
|
|
Douwe Jans de Hoop |
|
|
Een groote massa water vloeide er tevens over de dijkvan het Workumer Nieuwland en bijzonder woelde de golfslag het meest in de bogt dezer zeewering, waardoor de vrees voor doorbraak met ieder uur aangroeide. Tegen den middag begonnen de boeren hun vee naar Koudum en Workum te voeren, hetwelk niet dan met moeite geschiedde, daar de binnenlanden reeds 6 palmen onder water stonden, en een hunner, niettegenstaande hem eene sloep, over den dijk gesleept, wierd toegevoegd, negen jonge beesten in het water zag omkomen. Op dezen zelfden tijd werd nabij den Workumer Vuurtoren in den buitendijk eene volkomen overstorting zigtbaar, die weldra in eene verschrikkelijke doorbraak [Zie op de Kaart Lett. D.] veranderde, waardoor het Workumer Nieuwland drie en een half el diep werd overstroomd. De voortgedreven vloed rolde over de oppervlakte van bijna 441 Bunders uitmuntend bouw- en weiland heen, sloeg tegen de sterke boerenwoningen en schuren aan, en binnen weinige uren waren alle, behalve eene derzelve aan den Ouden Dijk, geheel verwoest. |
|
|
Menschen en vee, aan wie nog het middel tot vlugten overbleef, zochten daarin hun behoud, en begaven zich naar Workum en Koudum. Dan de angst en vertwijfeling vermeerderden met den aanwas van het water bij degenen, die zich nog met vrouw en kinderen op de zolders hunner half verwoeste huizen bevonden, daar zij een wissen dood te gemoet zagen, indien hun wankel verblijf in de golven nederstortte. Niemand heeft echter, Gode zij dank! in dien akeligen toestand het leven verloren, dan in de nabijheid eene Oude Vrouw, welke op den Vuurtoren woonde, en, in den angst willende vlugten, aan den zeedijk door koude verstijfd, is bezweken gevonden. Het was evenwel met dezen aanval des vloeds slechts een begin der nog te volgen verwoesting; want uit den naderenden stormnacht werd er een nieuw gevaar geboren. |
|
|
Overlijdensakte van de bejaarde vrouw Gettje Ruurds |
|
|
54 jaar en ruim 1 maand oud. |
|
|
Heeft geen familienaam |
|
|
Dienstmaagd geboren te Makkum, |
|
|
gewoond hebbende te Workum, ongehuwd |
|
|
Dochter van Ruurd Jouws en Grietje Jouwes |
|
|
Overleden 4 februari 1825, des avonds ten acht uren |
|
|
Wijk nr G 80 = Ald Fortún van Piebe Wagenaar = Pebeboer |
|
|
In den voornacht begon het meer of min bedaarde weder allengs onstuimiger te worden, de storm stak met geweld en woede op, en op dit tijdstip hebben velen schudding in den grond gevoeld. Te midden nu van de vrees voor nieuwe onheilen, - en hoe gegrond was deze, want het Workumer Nieuwland was verloren, Hindelopen en Stavoren waren op het punt om verzwolgen te worden! - te midden den van deze vrees, hoorde men in de verte een hevig gedruisch en geraas en terstond daarop bespeurde men een' vliegenden stroom langs de vaart aan de binnenzijde van den Koudumer-Slaperdijk, die binnen één uur tijds zoo ver men bij de lichtende maan over de vlakten zien kon, alles overstroomde. Spoedig lostte zich het raadsel van deze onverwachte verschijning op. Even benoorden Dijkshorne in den Ouden Zee- of Slaperdijk, die het Workumer Nieuwland ten Zuiden en Oosten omringt, was eene geweldige doorbraak ontstaan [In Lett. E. op de Kaart aangeduid], van niet minder breedte en diepte dan die, welke in den Buitendijk gevallen was. |
|
|
Met onwederstaanbare kracht woelden en wroetten de baren in dezen slijkgrond om, scheurden brokken van meer dan zes el diameter uit het fondament des dijks tot op eene diepte van dertien en een halve el, wierpen ze op eenen merkelijken afstand over het veld en stuwden met driftigen aandrang dezelve voort [Men vergelijke hierbij het geen in de Inleiding is vermeld over deze doorbraak en de Geologische opmerking van den heer Van Beyma thoe Kingma.]. |
|
|
Workumerveld en het Heidenschap |
|
|
Thans lag het Workumerveld, het Heidenschap [Het Workumer Nieuwland en Veld benevens het grootste gedeelte van het Heidenschap behooren aan de stad Workum en een klein gedeelte van het laatste onder de Grietenij. - Over het ontstaan en de bedijking van het Workumer Nieuwland is in de Inleiding melding gemaakt.] , de Wouden, ja het gansche Wester- en Zuidergedeelte der Provincie voor den vloed open, en de ramp werd algemeen. De bewoners van het Veld en Heidenschap moesten het eerst den verschrikkelijken aanval verduren. Welk een hartbrekend en ontzettend schouwspel zich hier vertoonde, daartoe in mijne pen te zwak, en geene woorden zijn krachtig genoeg, dit tooneel van jammer en ellende afteschetsen. Dezen menschen nu, van het vaste land gescheiden en van alle gemeenschap verstoken, bleef geen toevlugtsoord over, en zij zagen met beklemde harten den dood in de steeds klimmende golven te gemoet. Het akelig geschrei dezer ongelukkigen, welke op zolders, daken en hooimijten hun leven trachtten te bergen, het geloei van het vee en het gebulder van den storm, alles vereenigde zich om het jammer te vermeerderen. Bij deze angstige onzekerheid over het lot en den toestand van zoo vele huisgezinnen, vermeerderd door de vertwijfeling, wat men in dezen nood zoude aangrijpen, voegde zich een ander ontzettend natuurverschijnsel. In het barre Noordwesten vertoonde zich, in de tegenovergestelde rigting der volle maan, een zware donderbui, die met eenige felle windvlagen onder het gegons van den hagel spoedig losbarstte. Hoe kromp het hart van den stoutmoedigste zelfs te zamen, toen snelle bliksemstralen den geheelen horizon verlichtten en dit licht zich telkens over de witte sneeuwkorst verspreidde, terwijl verscheiden donderslagen de aarde schudden deden. |
|
|
Douwe Jans de Hoop |
|
|
Bij het steeds wassende water en het bang vooruitzigt van zoo vele duizenden is er zeker bij menschen geheugenis geen nacht geweest, waarin de aanbrekende dageraad meer verlangend is te gemoet gezien. In dezen vroegen morgen werd al, wat te redden was, geborgen en men ontkwam buiten aller verwachting het nijpende gevaar. |
|
|
Dan in den voormiddag van dien Zaturdag verhief zich andermaal het onweder. De bliksem trof eensklaps de woning van den reeds ongelukkig geworden landbouwer Engele Tietes de Wolf, die in een afgelegen oord van het Heidenschap aan het Fljussen Meer woonachtig was. Drie koeijen en één paard werden plotseling op de stalling doodgeslagen, terwijl de vlam het hooi in zijne schuur aantastte, en zoo werd eerst door het verzwelgend water, daarop door het vernielend vuur, hij zelf en al wat hij bezat, met eenen geheelen ondergang bedreigd. De tegenwoordigheid van geest en standvaste moed van dezen man, keerden door gepaste middelen, met behulp zijner huisgenooten, het gevaar en redden hem uit dezen nood [Wonderbaar was hier de uitwerking van den bliksem: twee paarden op eene en zes koeijen op drie stallingen, twee aan twee staande, werden om de andere getroffen en doodgeslagen, zoodat op ieder stal eene doode koe werd gevonden naast de andere, die geheel ongeschonden was gebleven, gelijk ook het overgebleven paard, dat geen letsel had ontvangen]. |
|
|
De Wouddorpen: |
|
|
Kolderwolde, Oudega, Nijega en Elahuizen |
|
|
In het Oostelijk deel dezer Grietenij ws het gehucht Elahuizen, aan het Fljussen Meer gelegen, en den Wouddorpen Nijega, Oudega en Kolderwolde geen beter lot beschoren, daar vooral het laatst gemelde dorp van den zuidkant zoo wel, als van den noordzijde met den vloed had te kampen door de doorbraak des Zuidvensterdijks in Gaasterland. [Zie op de Kaart Lett.F] |
|
|
Spoedig steed het water van 9 tot 19 palmen op het land en in de zwakke woningen, terwijl deze, aan de sterke persing geen wederstand kunnende bieden, de eene na de andere bezweken. Velen echter hadden nog gelegenheid om have en vee in veiligheid te brengen en in het hooggelegen Gaasterland zich te bergen, alwaar ieder menschlievend werd ontvangen. - Voor anderen, ten getale van negen en tachtig zielen, grootendeels van hunne sobere bezittingen beroofd en der behoefte ter prooi, was de kerk en pastorij te Oudega een oord van toevlugt; alwaar zij in deze dagen van rampspoed uit den algemeenen onderstand van het hoogstnoodige werden voorzien. Het lot dezer mensen was in den aanvang boven alle denkbeeld akelig en ellendig! Ofschoon velen in deze oorden tot de geringste volkklasse behooren, was hun ongeluk niet minder treffend, want in deze vier Wouddorpen was een vijftigtal huisgezinnen geheel nooddruftig, waarvan aan eenige, in de kerk te zamen geschoold, niets dan enkele uit den vloed opgevischte en daarna gedroogde haringen, tot voedsel overbleef! |
|
|
Molkwerum en het Noordermeer |
|
|
Te Molkwerum en in het daaraan belendende Noordermeer was men tot hiertoe in de grootsten angst en de uiterste verlegenheid gebragt, doordien aanden zeedijk in dien omtrek als het paalwerk reeds weggeslagen, de bekisting vernield, de dijkskruin afgespoeld, en de binnendocering door de sterke overstorting ingekolkt en afgebrokkeld was. De bewoners van het Meer, welks bodem meer dan achttien palmen, beneden de gewone oppervlakte van het water ligt, vlugtten reeds met hun vee naar de buurt van het hooggelegen Warns en alle man was tot berging en behoud in drukke beweging. Het duurde kort of met eene woeste onstuimigheid en een geraas in de verte, gelijk het gonzend golfgeklots en dat veler watervallen, stortte de zee te dezer plaatse in, vloog over dijk en dam en klom tot aan de daken der huizen. - Treurig voorval voorzeker! Daar lag nu det vruchtbaar land, voor bijna twee eeuwen met zware kosten en jaren arbeids uit moeras en slijk geschapen en aan het geweldig element onttogen, weder onder het ziltig nat bedolven en werd den bewoners in één ogenblik geheel ontroofd. |
|
|
De gele steen rechts naast de deur van de kerktoren |
|
|
van Molkwerum herinnert nog aan de hoge stand |
|
|
van het water in 1825. |
|
|
Zuidermeer |
|
|
Niet minder was men beducht voor het Zuidermeer bij Stavoren, welks dijken, ofschoon goed in staat, men tegen het geweld des vloeds niet bestand rekende, en welks bodem nog lager ligt, dan die des Noordermeers; - in weerwil nogtans van dit alles, bleef hetzelve behouden en zijne dijken wederstonden den aandrang van het water. - |
|
|
Galamadammen en de geheele omtrek werd mede overstroomd en de huizen gedeeltelijk onbewoonbaar gemaakt, - ja zelfs tot in de zoogenaamde Bovenbuurt van Koudum moest een landbouwer met zijn vee door het water wadende zijn haardstede ontvlugten. |
|
|
Na den storm van den Zaturdag begon het weder te bedaren; dan het water bleef wassende en wel met eenen aanvoer uit het Zuidoosten, waarvan men spoedig de oorzaak vernam uit de grievende berigten van de Overijsselsche grenzen. |
|
|
Niets bleef in deze Grietenij van de overstrooming bevrijd, dan de op de hooge Terpen gebouwde dorpen Koudum, Hemelum, Warns en Scharl, benevens het vermelde Zuidermeer [Men zie de witte plekjes op de Kaart, waarvan het grootste, ten Noorden van het Roode Klif, het Zuidermeer is.] , waardoor alzoo in deze Grietenij , met het Workumer Nieuwland, het Veld en Heidenschap, eenige duizende bunders lands, met zeewater waren bedekt. |
|
|
Een honderdtal huisgezinnen zijn alhier uit hunne woningen verdreven en hebben naar elders de wijk genomen, terwijl Koudum, Molkwerum, Warns, Hemelum en Workum meer dan 2500 stuks vee zijn geborgen en verzorgd. |
|
|
Hoezeer ook de toestand van al de bewoners dezer oorden zeer hagchelijk en kommervol is geweest, en hoewel zij in algemeene ramp met derzelver gevolgen, gelijk anderen deelden, had echter niemand het gemis van Bloedverwanten en Vrienden te betreuren, terwijl ook het verlies aan vee niet zoo aanzienlijk dan elders is geweest. Deze grietenij deelde in de algemeene schade voor 27,515 gulden, zoo verre aangegeven is. |
|
|
Bereidwilligheid, moed en vaardigheid tot redding in den nood waren algemeen en vele menschenvrienden gaven hiervan uitstekende blijken. Onder dezen zullen de namen der Koudumer Ingezetenen: Ruurd Buma, Bauke Kramer, Yke J. Hoekstra, Gosse S. Zaagsma, Leffert F. Visser, Hendrik J. van der Heide, Age H. de Bij, Tjalling Y. de Boer en van zoo vele andere brave Mannen, bij elke herinnering aan Vrieslands overstrooming met eerbied worden genoemd en in zegeningen verblijven. |
|
|
Tot welk een gelukkig gebruik dienden niet in deze Grietenij de sints eeuwen aldaar aanwezige Terpen, destijds reeds bij Vloed en Storm den Voorzaat tot eene schuilplaats en nu weder met hunne dorpen ten veiligen toevlugtsoord voor de Ongelukkigen. Gezegend is dus het Land, alwaar de bewoners, schoon van twee kanten door den Oceaan omringd, en altoos aan deszelfs woede blootgesteld, bij elken vernielenden aanval, nog zulk een middel tot zelfbehoud is geschonken. |
|
|
Wenschelijk ware het immers, dat men der schraapzucht en der willekeur mogt perken stellen, om niet met eene baldadige hand deze voor de aloude Vriezen en, gelijk nu de ondervinding leerde, ook voor dit Geslacht zoo nuttige Terpen, waarvan zoo vele in dit Gewest zijn gelegen, te vergraven en te vernietigen? Want wie hunner zal durven beweren, dat in menig rampvol uur der toekomst, uit Watervloed en Overstrooming geschapen, de nakomeling, bij gemis van Terp en Heuvel niet te vergeefs de dwaasheid zijnder voorouders zal bejammeren? Wie, die slechts verstandig nadenkt, zal niet erkennen moeten, dat bij de tijdelings toenemende kracht en werking des gewonen vloeds, door de verwijding der zeegaten, door het dieper worden der slenken en het wegscheuren van sommige gronden, in dien gevaarlijken toestand, het wijzer ware gehandeld Vlieterpen optewerpen, dan die om een gering genot en voordeel te vernielen? |
|
|
De zeedijk van Workum tot Hindelopen, maar vooral die, langs de Workumer Zool tot voorbij den Vuurtoren werd geweldig geteisterd; vele groote en kleine gaten zijn daarin geslagen en paal-, kist- en aardewerk vernield. Het is zelfs te verwonderen, dat geen meerdere doorbraken zijn ontstaan, dewijl de heffende kracht des waters aldaar zoo geweldig was, dat geheele rijen palen met derzelver bekrammingen en zware balsteenen over den dijk werden geslingerd en landwaarts ingeworpen [De bepaling der Contributien dezer zeedijken wordt vermeld in de II. Afdeeling.]. |
|
|
Hindelopen |
|
|
Was er eene plaats in Vriesland, geheel blootgesteld aan de woede der zee en als ten spel harer vernielende golven, het was de stad Hindelopen, van drie zijden door dezelve omringd. Des avonds van den 3 Februarij verhief zich de vloed zoo ijlings en sterk, dat zelfs de oudste zeelieden dien met een strak gelaat en een onrustig gemoed aanschouwden. De hevige stormwind en holle zee schenen met elkander te kampen, en liet denkbeeld, dat de vervallen zeeweringen rondom de stad, tegen zulk eenen strijd onbestand waren, woog ieder bedachtzame als lood op het harte. Hier en daar spoelden in den aanvang reeds gaten in de straat en in den dijk, doch men herstelde spoedig, zoo veel mogelijk. Omstreeks tien ure begon de eb en de menigte, door het buitengewoon verschijnsel op de been gebragt, begaf zich, aan het gevaar eens tweeden vloeds indachtig, schroomvallig en schoorvoetend huiswaarts; enkelen evenwel, minder bekommerd voor de gevolgen, gingen ter ruste. |
|
|
Des Vrijdags morgens te acht ure zag men met het tij, onder een fellen Westnoordwesten wind het water binnen een kwartier uurs drie en zestig duimen wassen, en schoon er nog twee uren moesten verloopen eer deze morgenvloed zijne hoogte had bereikt, was het nu reeds ver boven peil gestegen. De golven sloegen aan de West- Noord- en Oostzijde over de straten en door de stad. De noodklokken kondigden het gevaar aan en wekten tot hulp, want de stormvloed was nu tot twee el een en zestig duimen boven vol zee geklommen, en dus drie palmen hooger dan in den jare 1776 [Ofschoon in deze Zeeplaats het peil van den hoogsten waterstand mede niet is aangeteekend, kwam de eenparige getuigenis van bejaarde zeelieden daarop neder, dat het verschil ruim een Vriesche houtvoet zoude bedragen.]. Ieder wilde veel, maar men kon weinig met een goed gevolg verrigten door het geweld vanden overstortenden stroom. Dit was een zeer benaauwend tijdstip voor al de stadbewoners; want dijk en straten scheurden van een tot vijftien palmen diepte. Van drie kanten drongen en joegen de schuimende golven tegen de zwakke gebouwen aan. Palen en groote keijen, vaten en planken, werden door den golfslag op en neder en tegen huizen en stallen aangeworpen, waarvan reeds sommige half waren weggeslagen. Het gevaar en de nood vermeerderden met elke oogenblik en het was een roerend gezigt hoe nu ieder een met angst en vrees was begaan. Dáár was men bezig met pakken en togen van goederen en huisraad; - hier namen vrouwen en kinderen, die het behoud van huis en have betwijfelden, schreijende de vlugt; - daarbij dat geschreeuw en gejoel tegen en door elkanderen, dat doelloos heen en weder loopen van de eene tot de andere zijde, de op elkander volgende verwarde en akelige berigten van het Workumer Nieuwland en verder, daarenboven de aanblik eener bijna wanhopende Moeder,wier dierbare Zoon op eene ongelukkige wijze het leven verloor; - wie dit alles zag en hoorde, kan alleen een denkbeeld van dergelijk eene ellende geven. |
|
|
Hendrik Jans de Harder |
|
|
De hooge zee sloeg met woedende kracht op de haven en het paalwerk, als ook tusschen de sluis en het Havenhuis door op de herberg, de Zwaan, en joeg met zulk eene hevigheid daarop aan, die het ergste vreezen deed. Hierdoor ontstond er eene geweldige inkolking en verzakking in de straat, die de daaraan belendende huizen met eenen spoedigen ondergang bedreigde. Reeds was het Havenhuis weg, en uit elkander geslagen, en de doorbraak scheen zeker; dan, na kort doch rijp beraad, sloeg al wat weerbaar was, oud en jong, rijk en arm, de handen uit, greep balken, zeilen met het puin van twee afgebroken huizen, en gelukkig was deze arbeid, want door vereende kracht, beleid en moed werd die groote bres gestopt en het gevaar verminderd. Niet te min moest een jong mensch, de Zoon van Dik Dirks weduwe van Dirk Jacobs Meeuwis, die voor weinig tijds uit Rusland naar zijn Vaderland en Moederstad, was terug gekeerd en eene gevaarlijke schipbreuk had doorgestaan, zijn' vlijt en ijver op deze plaats met den dood bekoopen. Onder den arbeid stort hij in de diepe kolk dezer straat, wordt in zijnen val door de stroom van het bruisend water voortgesleept, en in weerwil het ter hulpe snellen van den wakkeren Beurtschipper Uilke Lolles de Vreeze, wiens getrouwe bijstand en duurzaam pogen met die van anderen, boven allen lof verheven is, was er voor den ongelukkige geen hulpe meer, want tegen den hoek eens muurs aangeslingerd, vond men hem tusschen het paalwerk beklemd en ontzield weder. - Hoe treurig was dit verlies voor eene oude Moeder, boven het gemis van een dierbaar kind, daar de brave drie en twintigjarige Jongeling haar van zijn verdiend loon ondersteunende! |
|
|
Afbeelding overlijdensakte Marten Dirks Meeuwes, |
|
|
die in Hindeloopen omkwam: |
|
|
Marten Dirks Meeuwes, 23 jaren, varensgezel, geboren en wonende te Hindeloopen, minderjarige zoon van wijlen Dirk Jacobs Meeuwis, varensgezel aldaar gewoond hebbende reeds overleden en van Dik Dirks, werkster noch in leven aldaar wonende. |
|
|
Op de vierde de maand February des voordemiddags Elf uren, in den Vloed door den plaats hebbende Storm by Bintebrug is verongelukt en overleden. |
|
|
Getuigen: |
|
|
Jacob Dirks Meeuwis, 26 jr, Arbeider, Broeder, te Hindeloopen en |
|
|
Johannes Willems Glashouwer, 36 jr, Spinbaas, goede vriend van de overledene, te Hindeloopen |
|
|
Voor de weduwe, die haar zoon verloor, werden acties gehouden: |
|
Leeuwarder Courant 01 april 1825
|
Aan de Noordzijde der stad was de nood niet minder dringend en het gevaar dreigende; dan ook hier werd met vrucht tot het herstel der ingekolkte straten en van den weggeslagen dijk gewerkt, terwijl een derde gevaarlijk punt nabij de stad mede werd behouden. Met het verminderen van den storm des Zaturdags, was het gevaar geweken, en nu overzag men de gevolgen. Het paalwerk van de haven was vernield, dijkskruin en beschoeijingen weggeslagen. Kleine vaartuigen waren over de palen heengeworpen, maar het beurtschip van De Vreeze, dat gedurende den ganschen storm in de haven vertuid had gelegen, was onbeschadigd gebleven. |
|
|
Vele menschen uit het Nieuwland en andere plaatsen, werden alhier opgenomen, en door drie moedige varensgezellen was nog een gezin van zes personen, in den vroegen morgen van den vijfden, uit desselfs bijna instortende woning gered. |
|
|
Hendrik Jans de Harder |
|
|
Zeedijk |
|
|
In den zeedijk tusschen Hindeloopen en Stavoren en bijzonder tusschen de Sluis dezer stad en die van Molkwerum, waren vele gaten geslagen, en aldaar was veel paalwerk vernield en verbrijzeld, zoodat soms bij twintigtallen te gelijk, nog met rimmen en rongen aan elkander gehecht, over den dijk in de binnenvaart werden gesmeten, terwijl zware steenen uit de kistvullingen en van de steenglooijing ellen ver in den benedendijk nedervielen. |
|
|
Stavoren |
|
|
Eertijds toen Stavoren den Vrieschen Koningen ten zetel verstrekte, toen deze oudste, bloeijendste en rijke Koopstad welvaart en weelde binnen hare muren had besloten, toen zij, nog in magt en aanzien groot, volgens hare eigene wetten werd geregeerd, met Hindelopen en Molkwerum een aantal kielen in den Noorder-Oceaan gebieden mogt en hare inwoners rondom voor de eerste zeelieden van dien tijd bekend waren, - toen heeft men zich geen denkbeeld kunnen vormen van de mogelijkeheid, hoe deze stad na vele eeuwen niets dan akelig overblijfsel van slechts een gering getal vervallen huizen, waarin niets meer van het aloude kenbaar was, zoude achterlaten! Geen wonder dan, dat het bouwvallig Stavoren, aan den uithoek der Provincie in zee gelegen, door den geweldigen vloed bijna geheel werd vernield. |
|
|
De haven van Stavoren ca. 1740 |
|
|
In den nacht tusschen den derden en vierden Februarij klom met den Westnoordwesten storm, onder hagel en sneeuwbuijen de vloed tot eene heftige hoogte en des Vrijdags morgens tot 2 el 27 duimen boven vol zee. Al de ingezetenen dezer stad verwachtten niets anders, dan onder het dreigend element bedolven te zullen worden, want geene menschenkrachten waren in staat het geweld te keer te gaan, waarmede de hooggezwollen baren in snelle vaart al wat haar weerstand bood en zij ontmoetten, het onderst boven keerden en vernielden. Het in den verleden jare herstelde en nieuw aangebouwde havenhoofd werd uit zijn verband gescheurd, gansche posten zeepalen, waarvan zelfs driedubbel geschoeide, werden uit den grond gerukt, opgeworpen en landwaarts ingestuwd. Aan de Westzijde stond het water tot twaalf palmen in de huizen, het vaarwater de Delf werd volgeworpen met wrak en puin, straatsteenen en slijk. Aan dezelfden kant scheurden en spoelden er groote gaten in de straten, terwijl balken, planken en palen naar binnen stoven, die het muurwerk van de zoutkeet van den heer Lootsma, de eenigst nog overgebleven fabrijk, verbrijzelden en vernietigden, zoodat aan geen herstel te denken was. Nog eene ergere ramp was te duchten, daar op deze hoogte eene opscheuring aan den dijk zich vertoonde, die eene groote verwoesting voorspelde, doordien bij eene doorbraak de Stad als het ware, in twee deelen ware gescheiden geworden. Dan dit gedeelte bleef behouden, uithoofde in den dijk aan het paalwerk eene gansche rij van gemetselde fondamenten van oude huizen waren overgebleven, die zekere kenmerken droegen, dat aldaar eertijds, hoewel de oudste bewoners zulks niet heugden, een geheele straat moet zijn geweest, en door welken vastbemetselden grond nu geen verder inkolking heeft plaats gehad. |
|
|
Vele der nog overgebleven zwakke en bouwvallige huizen zijn zeer beschadigd, en met nog slechts weinige werking des vloeds zoude er niets meer van deze weleer beroemde stad zijn overgebleven, dan alleen de treurige herinnering aan derzelver geheelen ondergang [Op de Stads-Venne heeft men de overblijfselen van een oud gebouw ontdekt, en aldaar werden een schedel van eene buitengewone grootte en eenige dergelijke menschenbeenderen, na den afloop van het water gevonden, welke echter niet bewaard zijn gebleven.]. |
|
|
Van Stavoren tot het Roode Klif, had de dijk meest aan den binnenkant, door de steile afhelling zeer veel te lijden en was door overstorting van het water sterk afgeslagen. |
|
|
Het Roode Klif |
|
|
Het Roode Klif, waarvan meermalen bij stormvloeden, groote brokken werden afgescheurd, is nu werde sterk geteiserd, zoodat het ter breedte van acht el en ongeveer 70 el lengte is afgeslagen en weggespoeld, waardoor de rijweg over deze hoogte gaande, geheel is vernietigd, en nu weder veel meer binnenwaarts moest worden gelegd. |
|
|
Origineel in bezit van Warkums Erfskip |
|
|
schenking van Johannes Hoekema d.d. 28-04-2016 |
|
Bron:
Geschiedkundige Tafereel
van den Watervloed en de Overstroomingen
in de Provincie Vriesland
voorgevallen in de Sprokkelmaand MDCCCXXV
met eene beschrijving van derzelver gevolgen
voor dat gewest
door
J. van Leeuwen
Griffier van de Regtbank van Koophandel te Leeuwarden
Uitgegeven ten voordeele der ongelukkigen
Te Leeuwarden, bij
G. T. N. Suringar
MDCCCVI
|
Het gehele boek kunt u hier lezen. |
|
|
De kaart kunt u hier zien. |
|
|
|