Watersnood 1825 (Nicolaas Swart)







Tentoonstelling
Skerven
fan 'e Skar

Watersnood door Jacob van Leeuwen

Watersnood 1825 door Johannes Coenraad Beijer

Brief Janke Hoekema-
Brunger (1825)

Catalogus Skerven
fan 'e Skar

Hendrik Jans de Harder (1782-1847)

Wettersneed yn It Heidenskip 1825











Watersnood 1825
door Nicolaas Swart
uitgegeven in 1826 bij Schalekamp en Van de Grampel
te Amsterdam


DIJKBREUKEN BIJ WORKUM, ENZ


De oude en meest bekende verdeeling in Grietenijën of distrikten in het oog houdende, komen wij nu aan Hemelumeroldefaart en Noordwolde. Een uitstekende punt, ten zuidwesten dezer afdeeling, eindigt, als het ware, in het aloude Staveren, van waar een gebogen lijn, naar het noorden getrokken, de Provincie verder begrenst. Als spoedig vinden wij de zeestadjes Hindelopen en Workum, welke te zamen voor den aanslag van het water, dat hier niet eerst als een zak behoeft te dringen, maar door verscheidene gaten onmiddellijk uit de Noordzee aanstroomt, geheel bloot staan. Opmerkelijk is het, dat men uit alle deze plaatsen van het bijzonder onverwachte van gevaar en nood melding maakt, uit hoofde dat de wind niet zoo bijzonder hevig was. Waarbij komt het berigt uit Staveren, dat men den 3den , des avonds te negen ure, eene schudding gevoeld heeft, welke bij tusschenpoozen omtrent een uur aanhield. De tijding luidt echter, dat het toen wel niet hevig woei, maar dat de wind van dien tijd af gestadig toenam. Het is te beklagen, dat dergelijke verhalen, veelal in het eerste oogenblik medegedeeld, maar daarna noch bevestigd noch tegengesproken, welligt uit gebrek aan naauwkeurig onderzoek en navraag, in het duister en twijfelachtig blijven. Het komt ons echter voor, dat men, bij den vrij hevigen wind op den tijd van springvloed, veelal niet genoeg bedacht geweest is opde bijzondere hoogte van dezen vloed; nog te meer opgezet door de langdurige regens en zuidwestelijke winden; als zamenloopende oorzaken van de beleefde onheilen, en dat de verwondering, die vervolgens ook naar vreemde oorzaken omziet, hieraan wel zoude kunnen zijn toeteschrijven.


Staveren

Staveren is vreeslijk geteisterd. Sommige huizen zijn tot op de fundamenten weggespoeld, de meesten beschadigd. In de straten zijn verscheidene diepe gaten geslagen, en turf, gereedschappen en huisraad in menigte langs dezelve gespoeld; waaraan, als ook aan vaar- en vischgereedschappen, het groot aantal min bevoorregte inwoners een aanmerkelijke en smartelijk verlies onderging. Het havenhoofd is naauwelijk te erkennen; een hier bestaande zoutkeet ingestort. Met moeite hebben de landlieden hun vee, door het water, naar het hooger gelegene Warns en Molkwerum vervoerd; verscheidene schapen zijn verdronken. Ter wederzijde van de stad hebben de dijken geweldig veel geleden.


Hindelopen

Hendrik Jans de Harder

Niet minder heeft Hindelopen geleden, en zag het er inzonderheid ten hoogsten bange uit. Wij zien ons in staat gesteld, ten aanzien van den gang der zaken, hier wat uitvoeriger te zijn.

Op donderdag den 3den , des avonds te acht of negen ure, kwam onverwacht het berigt in de stad, dat het water buitengewoon hoog was; en eer men er naar kon vernemen, liep het, vooral aan de oostelijke zijde, tusschen het havenhuis en de sluis, reeds bij golfslag over den dijk. De hoogste stand van het buitenwater zal toen weinige duimen minder dan acht voet boven het gewone peil zijn geweest: want eene naauwkeurige waarneming was, wegens de verschrikkelijke beweging in het water, niet te doen. Dit was bij vollen vloed, en de menigte, die reeds op de been gekomen was, begaf zich, na het vallen des waters, naar hare woningen terug; terwijl het stedelijk bestuur een wacht aanstelde, om, zoo veel mogelijk, op te letten en toe te zien. Des vrijdagmorgens te acht ure, had het reeds wederom dezelfde hoogte bereikt, en moest nu nog twee uren wassen. Er was gevaar op drie punten, even buiten, aan den ingang van Hindelopen, naar den kant van Workum - op de genoemde plaats bij het havenhuis, en aan de noordwestelijke zijde der stad. Op het eerste punt, intusschen, was de nood dreigenst; men wendde wel alles aan, om door aangebragte zeilen en steenen te stoppen en te keeren; doch was onbestand tegen het geweld der zee, en moest eindelijk het vallen des waters lijdelijk afwachten. Deze uren waren bang. Men liep radeloos door elkander, pakte, sleepte en vlugte, moeders met hare zuigelingen op den arm, onder het dof gebrom van noodklokken en het gillen eener arme weduw, wier zoon, pas uit Rusland teruggekeerd en aan de schipbreuk ontsnapt, bij zijne al te stoute pogingen, tot behoud der stad, reeds het slagtoffer was geworden - met nog twee anderen, door de zee zijnde weggeslagen, en, terwijl deze ontkwamen, verpletterd of gesmoord.

Afbeelding overlijdensakte Marten Dirks Meeuwes,
die in Hindeloopen omkwam:
Marten Dirks Meeuwes, 23 jaren, varensgezel, geboren en wonende te Hindeloopen, minderjarige zoon van wijlen Dirk Jacobs Meeuwis, varensgezel aldaar gewoond hebbende reeds overleden en van Dik Dirks, werkster noch in leven aldaar wonende.
Op de vierde de maand February des voordemiddags Elf uren, in den Vloed door den plaats hebbende Storm by Bintebrug is verongelukt en overleden.
Getuigen:
Jacob Dirks Meeuwis, 26 jr, Arbeider, Broeder, te Hindeloopen en
Johannes Willems Glashouwer, 36 jr, Spinbaas, goede vriend van de overledene, te Hindeloopen


Voor de weduwe, die haar zoon verloor, werden acties gehouden:

Leeuwarder Courant 01 april 1825


Er bestond dadelijke en dringende nood. Reeds was de straat, door het instroomende water, wel tot vier of vijf voet uitgehold, en bij een doorbraak, kort aan de sluis of ten noordwesten, was de stad verloren. Doch gelukkig bleef een zoo vreeselijke ramp afgeweerd; het water viel, en te één ure kon men weêr met goed gevolg aan de herstelling werken. Men bragt in de breuk bij het havenhuis eene boot met steenen gevuld, en plaatste stevige balken daarop, met zeilen overspannen en verzwaard door het puin van twee ijlings onvergehaalde huizen. Desgelijks werden de andere gevaarlijke plaatsen voorzien. Onderscheidene bekwame lieden bestuurden dit werk, en betoonden inderdaad ongemeenen moed, standvastigheid en overleg. Ook des zaturdags ging men nog met de bezorging van andere gaten en zwakke plaatsen voort, te dien einde nog twee huizen doende omhalen; hetgeen in eene niet meer zeer welvarende stad, waar de huizen doorgaans niet uitgebreid of prachtig zijn, geene te groote verwondering moet baren. Men berekent trouwens de vermoedelijke schade op slechts omstreeks twee duizend gulden. De hoogste stand des waters zal nagenoeg acht en een half voet zijn geweest.

Hendrik Jans de Harder

Wat het binnenwater betreft, dit was des vrijdags, door gemelde overstroomingen, reeds aanmerkelijk boven het gewone peil, doch het zal nagenoeg zeven ure des avonds zijn geweest, toen hetzelve merkbaar begon te rijzen. Dit kwam mede vandaar, dat het binnengedrongen zeewater de sluisdeuren aan den Nieuwlandschen dijk, bij den weg naar Koudum, openstuwde. Gelijk ook van het terugkeeren van het water, door verandering van den wind, en het onvermogen deze sluizen, om het zoo spoedig weêr te loozen. Ondertusschen is het slechts voor een korten tijd twee voet boven het gewone hoog winterwater geweest, en er is verder mensch noch vee omgekomen.


Workumer Nieuwland

Dijkdoorbraak bij 't Tointsje,
de vuurtoren tussen Workum en Hindeloopen.
Hendrik Jans de Harder

Ook verder noordwaarts is de dijk vreesselijk gehavend. Geheele rijen van palen, met het kistwerk, zijn er uitgeslagen. Ja, zonder ooggetuigenis zou naauwelijks een denkbeel van de verwoesting zijn te vormen. Doch, het ergste wat hier voorviel, was eene dijkbreuk in het Workummer Nieuwland, een sedert jaren ingedijkten polder, met twaalf schoone boerewoningen. Deze lagen welhaast in een bare zee, die al hooger en hooger, tot, ja op de daken klom, en de bewoners van zolder tot zolder of op het hooi en den nok des huizes jaagde. Akelig was het gekerm en hulpgeschreeuw; en niet dan laat en moeijelijk de gelegenheid ter redding. Het vee was ten deele bij tijds vervoerd; ten deele werd het nog levend afgehaald, maar versmoorde ook voor een deel in de golven. Treurig was het, hetzelve tusschen de puinhoopen der huizen, met allerlei zaken vermengd, te zien drijven: want naauwelijks twee of drie woningen, die niet wegspoelden, instortten, of als een bloot geraamte overbleven. Het was eerst in de maand Julij, dat wij den weg door dezen polder, toen pas weêr geopend, doortrokken; als wanneer de naakte, meestal nog overstroomde grond, met zijne wonderbare overblijfsels der kostbare woningen, eene akelige vertooning maakte; bij hetgeen men anders in deze gezegende oorden gewend is, treurig afstekende.

Douwe Jans de Hoop

De wijdte van het gat wordt opgegeven op twee honderd voet, bij eene diepte van zes-en-veertig. Ons bijzonder berigt noemt dertien en een halve Vriesche roeden wijdte, en veertig voet diepte, in het midden, noch langzaam verminderende, tot men vijf of zes roeden verder zeewaarts de gewone oppervlakte van het strand vindt, en landwaarts afnemende tot tien en twaalf roeden afstand; zijnde de breedte des dijks ruim acht voet. Een ander spreekt van honderd dertig voet wijdte, en dus schijnt het eerste inderdaad overdreven te zijn.

Hendrik Jans de Harder

Dragelijker nogtans zou dit ongeluk zijn geweest, indien het zich tot het omdijkte land had bepaald; maar, de geweldige aandrang van het water deed insgelijks den binnendijk, de Oude of Slaper genaamd, tot gelijke diepte en nog grootere breedte bezwijken; waardoor de zee, langs eene nieuwe opening, Vriesland binnenstroomde, en inzonderheid de nabij gelegene landen deerlijk bezocht. Eer wij echter hiervan verslag geven, willen wij nog eene uitvoerige waarneming, uit het volgende stadje Workum, mededeelen; waarbij wij verschooning vragen, zoo het een of ander, reeds vermeld, met een woord wierd herhaald.


Workum

Op donderdag 3 Febr., zijnde des voormiddags 11 ure en 39 min. volle maan, de wind Z. W. en W, met eene stevige koelte en buijig weêr, kwam het zeewater, dat te 9 ure 25 min. op het hoogst moest zijn, des avonds te zeven á acht ure zeer sterk opzetten, terwijl de wind naar het N. W. en W. liep. Welhaast rees de zee tot den kruin des dijks; en te tien ure liep het hier en daar vrij sterk over. Een ledige hooitjalk sloeg van de kaai, en reed sterk op de palen in de kolk, zonder dat menschenkrachten iet ter afwering van dit gevaar vermogten. Dan te één ure begon het water op eens zeer sterk te zakken. De dijk werd bezien, zoo veel de buijen en duisternis het toelieten; en hoewel er zeer vele dijkpalen ronddreven, troostte en vleide men zich met de hoop dat de storm zou bedaren. Doch de wind bleef, met afwisselende buijen van hagel en sneeuw, in het W. en N. W. De barometer teekende storm, nu en dan iets rijzende, doch meer dalende.

Hendrik Jans de Harder

Vrijdag 4 Febr., wanneer des morgens 9 ure 44 min. alhier hoog water moest zijn, bleef het den ganschen nacht opgezet, met de afwisselende buijen slechts af- en toenemende. Te zeven ure wies het sterk aan; te acht ure begon het over de dijken te loopen; te half negen kon men het aan den voet des dijks reeds niet meer uithouden. Niet alleen de golven sloegen er over; maar bestendig zag men de geheele binnenzijde des dijks als met een wit gordijn behangen, en hield het dus met regt daarvoor dat het water boven den dijk stond.
Vreesselijk stroomde nu het zeewater naar binnen, door de stad, en dreigde verwoesting en ondergang. Het reeds vermelde tjalkschip slingerde tot op den kruin des dijks; een der beurtschepen geraakte los, en werd naast het andere geworpen, dreigende elkander te verpletteren. Deze angstige toestand duurde tot twaalf ure op den middag; wanneer het wat zoo veel begon te vallen, dat het slechts over den dijk sloeg.


Intusschen zag men reeds te negen ure het begin der dijkbreuk N°. 1. (op nevensgaande schets). Deze was te twaalf ure volledig daar, en het water vloog er met een aanhoudend geruisch door. Ook die bij N°. 2. was duidelijk te bespeuren; doch door den afstand, en de ontoegankelijkheid, uit hoofde van N°. 1. en het overstroomde land, kon men daaromtrent niets bepalen. Omtrent hetzelfde had plaats ten aanzien van het Nieuwland. Men was slechts onvermoeid bezig met zeilen en steenen, om het inkalven der dijken te verhoeden, en besloot het beurtschip, dat al meer en meer in den kruin des dijks begon te werken, reeds over de palen gestoten zijnde, ter voorkoming van verdere schaden, in den grond te boren.

Hoewel de barometer met den middag eenige graden rees, verbeterde het weêr niet; zoodat het binnenwater, in weerwil dat om 3 ure 32 min. de eb moest plaats hebben, bij aanhoudendheid hoog bleef en zich door de breuken overvloedig ontlastte. Te twee ure kreeg men in het zekere berigt van het bezwijken bij N°. 3; en al spoedig kwamen de boeren met hunne have en goed op de stad aan. Het tooneel was nu regt ijsselijk; de ellende was daar, en de vrees onverminderd. Van alle kanten kwamen verpletterende geruchten: het Nieuwland is met de zee gelijk; het water stroomt in ééne massa over den ouden dijk; Doode schapen, huisraden en gereedschappen drijven onverhinderd over denzelven: Van drie geredde menschen is reeds eene bejaarde vrouw gestorven.

Daar de W. en N. W. winden het instroomende water landwaarts voortdreven, bespeurde men, in weerwil van den grooten toevoer, tot op den avond van dezen dag weinige rijzing in het binnenwater. Nu minderde de wind, bij buijen inkrimpende en dan weêr uitschietende; zoodat men met regt op een min hoog getij hoopte. En hoe wel nog buitengewoon hoog, het was te 10 uren 3 min. inderdaad lager.

Zaturdag 5 Feb. is de barometer merkelijk verbeterd, de wind minder en iets westelijker, het weêr buijig, hagel en sneeuw, door donder en bliksem vergezeld. Slechts hier en daar is land te zien. Ook de oude dijk van het Nieuwland is bij N°. 4 doorgebroken, zoodat eb en vloed vrij spel hebben. Alle weerbare mannen worden opgeroepen, om menschen en vee te redden. Schepen en pramen steken landwaarts in. Vooral in het Heidenschap (zie het schetsje) wapperen overal de noodvlaggen. In twee huizen sloeg (tot vermeerdering van jammer) de bliksem in; waardoor drie koeijen omkwamen. Het buitenwater neemt van getijde en getijde af; en het weêr bedaard met den middag al meerder. Het binnenwater daarentegen rijst langzaam, en tegen den avond verdwijnt al het land. Van alle kanten wordt vee aangevoerd, en weenende vrouwen en kinderen vinden een herbergzaam dak.

Zondag 6 Feb., des nachts schoon weêr en stilte. Het maanlicht begunstigt het vinden der vaarten, om zonder ophouden menschen en vee te redden. De wind loopt naar het N. en N. O. De barometer teekent mooi weêr. Het binnenwater rijst intusschen den geheelen dag. Het Dwarsnoord is aan den grooten kant te halverwege, en aan den kleinen geheel onder. Alle pakhuizen, schuren en waar maar plaats is, zelfs de waag, worden met geborgen vee opgevuld.

Om drie uren n. m. gingen de sluisdeuren voor het eerst open; zijnde het te 11 ure v. m. hoog water geweest. Des avonds, bij schoon en helder weêr met stilte, is wel het binnenwater rijzende, maar buiten blijft het laag; zoodat het sluis bijna met vloedgetij doorstroomt. Gedurende dezen dag werkte men met ijver aan het stoppen van N°. 1. Aan N°. 3 en 4, hoe verwoestende ook, kon niet gedacht worden, daar de gaten wel veertig voet diep waren.

Maandag 7 Feb., de wind Zuiden, met toenemende koelte. Met elk getij is het water lager; ook het binnenwater zakkende, gedeeltelijk door het uitstroomen, gedeeltelijk door den wind. Op den voormiddag begon het eene donkere kleur te krijgen en vrij zoet te worden; hetwelk aanleiding gaf tot allerlei gissingen. Het aanvoeren van het vee gaat met meer moeite gepaard. De correspondentie is geheel verbroken, zelfs van hier op Bolsward. Langs den ouden dijk ziet het er vreesselijk uit - hooischelven en rietdaken, sommige met pannen er op, zijn zoo wel als dood vee, palen en meubelen over denzelven geworpen. Het binnenwater blijft dalen; met huivering voor het weêr gaat men den nacht in.

Dingsdag 8 Feb., het weder als vorgen, de wind Z., Z. W.; met minder koelte. Op één uurtje na doorgestroomd. Het binnenwater sedert den hoogsten stand negen duim gezakt, weer koeijen ingehaald; zoodat het getal wel op elfhonderd mag geschat worden. De aanvoering van hooi en water gaat geregeld. Het stadsbestuur eindigt zijne bemoeijingen, het overig aan de bijzondere burgers overlatende, daar in den omtrek geen levensnood van menschen of vee meer bespeurd wordt. Het binnenwater wordt weêr meer brak.
Woensdag 9 Feb., mooi weêr, W, N. W. wind, hooge barometer, heldere lucht. Het uitstroomen houdt aan, het water is wel een voet gedaald, en echter zijn de woningen in het Heidenschap en elders nog maar alleen met schepen te naderen. (De gaten opgenomen zijn, is N°. 4, voor ƒ 31,900 aanbesteed). Moed en menschenliefde hebben overvloedig uitgeblonken; tot op een afstand van drie uren zijn, in worsteling met ijs, wind en onkenbare vaarwaters, menigte van menschen, vee en goed gered, en niets ontvreemd bevonden. "

Wij achtten het van belang dat uitvoerig en naauwkeurig verslag, met weinige bekortingen, en nog geringer verandering, in zijn geheel intelasschen. Zoowel omdat het, door een deskundige, op de plaats zelve ter neer geschreven, een duidelijk denkbeeld van de geheele toedragt geeft, en met eene welsprekendheid, den aanschouwer alleen eigen, de vrees en jammer teekent, als wegens den invloed, dien onze kennis aan dit gebeurde, op de regte beschouwing der overige, meer landwaarts in gelegene, plaatsen moet hebben. Het is waar, van schade en ongelukken, in de stad zelve geleden, wordt niet uitvoerig gesproken; zelfs van den dood eener bejaarde vrouw, die, volgens openbare berigten, uit den vuurtoren vlugtende, in het water omkwam, geschiedt geene melding. Doch verheugen wij ons in een geest, welke die der geheele burgerij eenigermate schijnt geweest te zijn: om meer aan het lijden van anderen, en de te gemoet koming hunner grootere ellende, dan aan eigen verlies en ongemak te denken.

Overlijdensakte van de bejaarde vrouw Gettje Ruurds
54 jaar en ruim 1 maand oud.
Heeft geen familienaam
Dienstmaagd geboren te Makkum, gewoond hebbende te Workum, ongehuwd
Dochter van Ruurd Jouws en Grietje Jouwes
Overleden 4 februari 1825, des avonds ten acht uren
Wijk nr G 80 = Ald Fortún van Piebe Wagenaar = Pebeboer


Heidenschap en Workumerveld

Hendrik Jans de Harder

Het vordert naauwelijks eenig opzettelijk verslag, dat de landen, dorpen en gehuchten, achter zoo fel besprongen steden en dijken gelegen, veel te lijden hadden. Ten opzigte van de naaste deelen aan Workum en Hindelopen is dit reeds van zelve gebleken. Het Heidenschap en Workumerveld liepen tot zes, zeven voet onder; een aantal boerewoningen werden vreesselijk geteisterd, en de geringere huisjes spoelden vaak geheel weg. Ondertusschen werden den meeste runderen geborgen; slechts een vijf-en-twintigtal, benevens veel klein vee, zoude zijn omgekomen. Wijders breidde zich de vloed meer en meer uit over de geheele grietenij, waar intusschen de hooger gelegen dorpen Koudum en Hemelum, nieuwe toevlugtsoorden voor menschen en vee werden. Op laatstgenoemde plaats, waar ook de kerk tot dit einde werd ingerigt, moeten meer dan twaalf honderd koeijen geplaatst, en benevens vele menschen, uit de lagere streken, herbergzaam zijn ontvangen geweest, die echter, de een vroeger, de ander later, als vrij spoedig weêr naar hunne woningen konden terug keeren.


Kolderwolde, Oudega, Nijega en Elahuizen

Ook het verst land waarts in, te Kolderwolde, Oudega, Nijega en Elahuizen, stond het water van drie tot vijf voet in de huizen; zoodat omtrent vijftig landlieden, hetzij uit vrees of uit noodzakelijkheid, met hun vee, de vlugt namen, en vele minvermogenden in de kerken en in de ledigstaande pastorij te Oudega een toevlugt zochten. Het verlies van vee was hier gering, bestaande voornamelijk in drie hoornbeesten; maar belangrijker was dat aan turf, waarvan eene goede hoeveelheid (tusschen 300 en 400 schouw) wegdreef. Het gebrek aan allerlei noodwendigheden was in den beginne zee groot; geen voeder voor het vee, geen spijs, ja zelfs geen versch water voorhanden. Ook zijn een aantal menschen, door dit ongelukkig toeval, geheel buiten bestaan geraakt; en het getal dergenen, die door de liefdadigheid verzorgd moesten worden, beliep in het midden van Maart nog twee honderd-en-vijftig personen.


Bron:

Gedenkboek van Watersnood op den 3de, 4den en 5den Februari 1825.
geschreven door door Johannes Coenraad Beijer
uitgegeven in 1825
bij Schalekamp en Van de Grampel te Amsterdam
Het gehele boek kunt u hier lezen.