|
Vluchtige flitsen |
|
|
'Breng mij water uit de Bron van Bethlehem!' |
|
|
VAN VOOR 1890 |
|
|
Station Workum ca. 1900 |
|
|
fotocollectie: Warkums Erfskip |
|
|
De eerste flits van herinnering in mijn geest dat is: ,,bij P. Kabel boven (in het huis naast mijn grootouders aan de markt te Workum) aan de hand van Oom Romke: mannen met witte broeken te paard", d.i. 1 April 1885, opening van de spoorweg Stavoren-Leeuwarden. |
|
|
Feest!... Het isolement verbroken. De nieuwe tijd. Tot dan toe nog sporen van de achttiende eeuw in het leven van elk stadje of dorp op zichzelf met een eigen cachet, helaas ook wel met verveling en alcohol-misbruik daardoor. Voor Workum begon op die dag langzaam maar zeker de verandering. |
|
|
Wanneer ik met andere jongens wandelde langs de zeedijk van Workum naar Hindeloopen, dan wachtte ons daar een ontvangst van de ,,Hieleper úlen". Je was nooit zeker wat het zou zijn: misschien niets, misschien gekrijs, misschien zelfs wat stenen
in elk geval afweer van wat van elders kwam. |
|
|
Het isolement verbroken maar daarmee een verminderde bestaans-zekerheid voor winkels, nu Sneek en Leeuwarden gemakkelijker bereikbaar werden. Marskramers heb ik nog zien komen, maar die hadden hun betekenis verloren; het waren, geloof ik, meer Workumer winkeliers die met hun marskraam op, de boer |
|
|
bezochten. |
|
|
Het isolement verbroken maar iets feödaals blijft nog over tot in de twintigste eeuw; zonder schokken maar ook onontkoombaar breekt een nieuwe aera door. |
|
|
In dat milieu waar mijn vader dokter was en de familie Potma van oudsher tot de notabelen behoorde, zijn wij op gegroeid. |
|
|
Mijn ouders en grootouders hebben ons eenvoudig opgevoed: gewoon met andere kinderen als gelijken op straat spelen; er is daar niet zo het verschil van de wijken in de stad. Maar ja, de notabelen waren nu eenmaal notabel. 's Avonds werd door een man met een ratel de wacht betrokken d.w.z. hij liep door de stad en bij elk belangrijk punt, ook bij alle raadsleden draaide hij zijn instrument; ik hoor hem nog: ,,de klok hèt tien
tien hèt de klok." Ik denk, dat hij voor het einde van de eeuw is afgeschaft. |
|
|
Workum met omgeving was eigenlijk wat te groot voor één arts. Toch is mijn vader er jarenlang alleen geweest. Wel droeg hij een gedeelte van het werk over aan een vroedvrouw. In mijn prille jeugd was er nog: ,,dokter Jelgersma", een klein oud heertje met grijze baard, zwarte pandenjas, halve hogehoed en dan: ,,kindertjes jullie nog een sukerknikkertsje". Dan diepte hij achter in één van die panden en toverde een paar snoepjes te voorschijn. Blijkbaar zweefden die daar los want een zakje heb ik nooit gezien en ook nimmer in mijn leven suikertjes zó glad en klein als die van de oude dokter. Hij was over de 80 jaar; wat had hij kunnen vertellen van de Franse tijd! Het vak had hij geleerd van een collega, hij was dus niet aan de academie geweest. In die dagen was te plattelande nog veelal genees-, heel- en vroedmeesters. De artsenwet van 1865 had nog niet doorgewerkt. Toen ik mij in 1913 in Haarlem vestigde was daar nog één chirurgijn van de oude tijd. Hij had een grote naam bij het publiek. De moderne chirurgie beoefende hij niet, maar met succes de dagelijkse dingen. |
|
|
Tweede flits van herinnering: |
|
|
Versierde lange Goudse pijp, zo'n echt lange rechte: Pa wordt 36 jaar, 5 Augustus 1886. |
|
|
En meteen vloeit dat ene moment samen met al die morgenuren waarop wij met Moeder op haar vaste plaats melk, boltjes, en beschuit naar binnen werkten. Toen wij wat ouder waren gebeurde dat meestal onder het voorlezen van een gedeelte uit de Kinderbijbel van Agatha. En dan kwam de Heer des Huizes binnen. Mijn Vader nam nauwelijks ontbijt: alleen een kop thee en meestal een rauw ei. Op een gegeven moment schoof zijn stoel achteruit: de scheerbaas Kemker had zich gemeld en onder geanimeerde discussie over plaatselijke en landelijke politiek, werd de baard verwijderd. Het gilette scheermes dateert van ongeveer 1910. Voor die tijd vond menigeen een goed bestaan in het scheren aan huis; altijd liefst op hetzelfde niet te late en niet te vroege uur. Hoeveel wachtende mannen hebben in die tijd niet uitgeroepen: ,,Waar blijft die vent nou, ik moet weg er nog zoveel te doen." |
|
|
Als dat moment voorbij was ging mijn Vader zijn patiënten bezoeken en wij (in later jaren) naar school. Als kind leefde ik niet mee in het werk van mijn Vader; het was een drukke praktijk die bij koud weer met de coupé, bij mooi weer met de tilbury werd afgedaan. In de stad zelf meest te voet. Dunlop's uitvinding was in die dagen nog niet tot Workum doorgedrongen; de eerste fiets met luchtbanden verscheen daar in 1892 of 1893. Mijn vader heeft er nooit gebruik van gemaakt. Hij had vaak vermoeiende reizen, want tot achter in het boerenland konden rijtuigen soms niet komen en zo werd het 's-Winters baggeren door de vette klei. |
|
|
Groot van postuur, breed geschouderd en sterk van spieren heeft mijn Vader veel van zijn krachten, ook lichamelijk, gevergd. Hij was medelevend, spontaan, soms zelfs te spontaan, had veel voor de mensen over, kwam recht, ook waar het niet nodig was, voor zijn mening uit. Vurig liberaal in deze kerkelijk geöriënteerde streek werd hij toch in de Gemeenteraad gekozen, vooral wegens zijn onafhankelijk oordeel en zijn vaak geestige en gemakkelijke redevoeringen. |
|
|
Vacantie? Eens per jaar als het tenminste met de practijk uitkwam. Een paar dagen naar de vergadering van de Mij.t.b. der Geneeskunst. Verder niet. |
|
|
Met mijn Moeder heeft hij een reis gemaakt naar de Harz 1892? En naar Berlijn 1896. Och, och, wat was Nederland in die tijd bijna geheel op Duitsland ingesteld. Na een werkzaam leven altijd vrolijk en opgewekt is hij helaas overleden 2 November 1899. Nog maar ruim 49 jaar oud. |
|
|
Hij was een medicus op de hoogte van zijn tijd, deed zelfs grote chirurgische operaties, been afzetten, borst amputatie. Hij werd daarbij geassisteerd door mijn oom [Romke Sipke Potma], die olieslager was en door de apotheker. Hij had het verlangen om wat te doen voor zijn patiënten. |
|
|
Nu alom bekende begrippen, als blindedarm ontsteking, T.B.C., nu dagelijks gebruikte geneesmiddelen, insuline, lever, vitaminen, sulfa en peniciline waren nog niet ontdekt. Tering en suikertering (diabetes) werden vaak nog verward, Koch had de T.B.C.-bacillen nog nauwelijks ontdekt en werd door velen niet geloofd. Desinfectie werd algemeen toegepast, maar typhus was nog een dagelijks voorkomende ziekte, waartegen men vrijwel weerloos was. Een belangrijk deel van het werk van de dokter bestond in troostbezoekjes aan T.B.C.-patiënten, die thuis werden verpleegd. |
|
|
De moderne behandeling van de zieke zuigeling komt eerst in de jaren ná de eeuwwisseling tot haar recht. |
|
|
Zoals in het vervoer stonden wij ook hierin toen dichter bij de achttiende eeuw, dan bij deze tijd en toch
zij bereikten wel wat en zeker mijn Vader, b.v. ik was maar een mieserig, bleek en schuchter ventje. Op school ben ik wel flauw gevallen, zakte vaak door mijn knieën en kon dan niet lopen. Toch wel een zorgenkind zulk een stamhouder! Maar mijn Vader heeft dat aangepakt met een bijzonder doorzicht en kennis van zaken. Samen met mijn Moeder werden vaak suggestieve maatregelen genomen. Geen likkepotten en medicamenten. Toen ik wat groter werd, logeren bij een eenvoudige boer, Gerben Ruurts van der Meer, pachter van mijn grootvader. Twaalf jaar oud was ik er geheel doorheen gegroeid, dank zij doorzicht en toewijding van mijn ouders, waarvoor ik nooit dankbaar genoeg kan zijn. De psychologie werd in de practijk niet beoefend. De moderne psychologie is van de 20ste eeuw, zodat mijn Vader daarin geen leidraad had, maar eigenlijk alleen persoonlijk aanvoelde. |
|
|
Van 1876 tot 1899 wonen Gerben Ruurds van der Meer en Antje Hessels Tacoma |
|
|
op de Reaskurre (Heidenskipsterdyk 42, It Heidenskip) |
|
|
eigendom van Harmen Potma |
|
|
bron: It Heidenskip, streek fan lân, wyn en wetter. |
|
|
Mijn grootvader, Dr. A. Æ. S. Sluyterman, geneesheer te Sneek, bezocht zijn patiënten te paard, hij kwam veel in Oppenhuizen en Uitwellingerga, waar toen nog geen eigenlijke wegen waren. Hij studeerde in Franeker en Groningen, was medicinae docter. In 1857 overleden, 41 jaar oud. |
|
|
Een derde vluchtige herinnering van vóór 1890, behalve dan mijn eerste schoolgang. |
|
|
Aan de hand van Ma langs de grote kant naar ,,zee". |
|
|
Een vage onbehaaglijkheid, iets van critiek. We waren op weg naar de badhuisjes van het Kaaidijkje. |
|
|
En dan herinner ik mij: |
|
|
Geel water en zand, een geel ongeverfd houten hokje en een mat-geel klein krabbetje, dat ik griezelig vond maar tegelijk ook interessant, en prettig, dat koele water waar ik in mocht staan; er kwam ook zeep aan te pas, veel plezieriger dan een tobbe op Zaterdagavond. Wat was het geval? Notabele Workumers Potma, Gaastra, Tjebbes, Visser hadden op eigen initiatief en eigen kosten badhuisjes laten bouwen om de bevolking tot wassen en meer hygiëne aan te sporen. Ook mijn Vader behoorde bij de oprichters. Stel je voor! Zo maar je geheel uitkleden en wassen en ook dames! Als was het dan maar in die hokjes, nee, dat gaf stille en misschien ook wel openlijke critiek en verontwaardiging. Hiervan moet ik als kleine jongen iets gevoeld hebben. Maar ,,notabelen" stonden boven de critiek. Met een zekere moed zal Ma die critische blikken getrotseerd hebben. Zij was een knappe verschijning, heel niet bevreesd en zich wel bewust van de positie van haar familie. |
|
|
Het doel is evenwel niet bereikt; te weinig mensen maakten gebruik van de badgelegenheid. Het was ook maar zo'n korte tijd van het jaar en dan geen zonnebaden. Zover was men toen nog niet. Na enige jaren zijn de huisjes weer verwijderd en nu? |
|
|
De openbare Zwem- en Badinrichting met de Barte over de Slinke ca. 1900. |
|
|
fotocollectie: Warkums Erfskip |
|
|
Waar ik als kind het zeebad genoot, daar scharen de boeren hun vee in op de Gemeente-weide. Na de aanleg van de afsluitdijk is langzamerhand alles droog gevallen. Zoet in plaats van zeewater. Dat ná 1933. Als jongens van tien à veertien jaar heb ik heerlijke uren aan dat verdwenen strand doorgebracht; je kon heel ver lopen voor je aan dieper water kwam. Fijn was het te zwemmen in het zeewater dat als een kleine rivier (de Slinke) langs de zeedijk stroomde. Bij vloed op, bij eb neer. Je moest een brug over (de Batte) van balken waarop losse planken lagen; een mooi avontuur erover te lopen als een deel van de planken waren opgenomen. Zoals ik schrijf: je kon er heel ver in zee lopen. Afwisselend groen begroeid strand, met ondiepe geulen water, wij spraken van het eerste, tweede en derde strand voor de met een soort gras begroeide, hogere gedeelten. Een vogel-paradijs, griet-, leeuwerik- en natuurlijk alle soorten meeuweneieren waren daar in Mei te vinden. Maar Jac. P. Thijsse had de mensheid nog niet doordrongen van de schoonheid en de betekenis van de vogelwereld. Daardoor ging zoveel merkwaardigs vrijwel ongemerkt voorbij. |
|
|
In 1935 toen door de Afsluitdijk het water al verzoet was heb ik er nog vele kluten gezien. |
|
|
Het grote voordeel van dat spel en zwemmen op het strand: ,,Buten de palen" meenden wij, ,,daar was de wet niet van kracht, daar was je vrij". Daar kon de veldwachter je niets doen. Het respect voor de Gemeente-politie was matig, maar die kleine Rijksveldwachter met zijn blauw gebiesde uniform-pet en zilveren Nederlandse wapen, die dwong tot nadenken, die was machtig, alleen niet buiten de Dijkspalen. |
|
|
Wanneer de gedachten bewust gaan naar lang vervlogen tijden, dan is het alsof een gestold verleden weer levend wordt, als het ware vloeibaar, meer bereikbaar en toch niet te vatten. |
|
|
Het ene feit roept het andere op als een sneeuwbal in de zon, die onregelmatig ontdooid wordt. Aldus een heel vroege herinnering, toen ik misschien vier à vijf jaar was (later niet meer). Mijn vrees voor begrafenissen. ,,Begrafen, Begrafen", riep ik dan, dat vond ik naar en was het zo'n wonder? |
|
|
Bij het sombere gedreun van de begrafenisklokken, die zwarte gestalten één voor één achter elkaar, grote langzame passen, eerst de mannen, dan de vrouwen en juist zij waren spookachtig. Geheel gehuld in ondoorzichtige zwarte doeken, ook het hoofd, als zwarte pyramiden, schreden zij voort, plechtig turend door een kleine opening van de omslag naar degene die voor haar liep en dan maar aldoor dat donkere gebeier uit de toren, minstens een half uur lang, totdat de kist gedaald was, ja tot de stoet terug was. |
|
|
Zo vloeit vanzelf zulk een kinderlijke angst over in andere dingen; want Workum had vele klokken, de gewone, de kerkklokken, de begrafenisklok en ik meen ook een brandklok. De gewone klok luidde elke werkdag om acht uur, om twaalf uur, om zes uur in de zomer en om negen uur 's-avonds in de winter. Waarom? Ik denk, dat het oorspronkelijk bedoeld was om de schafttijden aan te geven, maar waarom in de winter zo laat. Bedtijd? Op Zondag luidden de kerkklokken om negen uur en om twee uur. De middagkerk begon meestal later geloof ik. De klokken werden dus niet geregeld naar het begin van de kerkdienst. Vooral op Zondagmorgen, die boerenwagens rondom de kerk, de paarden afgespannen, ergens in een stal, een beeld van stilte en rust. De brandklok heb ik tweemaal horen kleppen, dat was om de spuitgasten op te roepen. Maar daarmee werd niet volstaan. Een zekere ,,Jonge Kemker" met zijn trompet liep de hele stad door naarstig blazend het signaal van de eerste compagnie, waarop de woorden werden gezongen: ,,Setske binn' de jerpels kleer, toalf en acht is tweintig". Twee grote branden herinner ik mij, bij notabelen nog wel, beide op Zondagmiddag. Simon Martinus Gaastra en veel later, ik denk begin twintigste eeuw IJme Kuipers, boekhandelaar. |
|
|
Yme Ruurds Kuipers |
|
|
De laatste kon er prat op gaan dat hij Engels geleerd had. Mijn vader Doctor medicus en arts en evenmin mijn moeder leerling van de Hernnhutter-school te Zeist, geen van beiden hadden Engels geleerd. Frans en Duits werd van ouds op de middelbare scholen onderwezen; de H.B.S. gaf van de stichting af, ook Engels. |
|
|
Ziehier enige gestolde en weer vloeibaar geworden herinneringen. |
|
|
De man die de klokken luidde was Faber, bode van het stadhuis, ,,een als heer gekleed persoon"; woonde schuin tegenover mijn grootouders dicht bij de markt, dus dicht bij zijn werk. |
|
|
En zo kom ik vanzelf op de kleding van die dagen. Wij waren toen nog niet allen als ,,heer" gekleed. De Ruiter de timmerman, prima vakman, liep altijd in een keurig pak van gladde stof; de duimstok piepte op zij juist even uit de naad van zijn broek. De tuinman Peschar, philosooph altijd in bruin manchester, werkte wel goed maar niet erg hard geloof ik. De winkelier in grijs katoenen jasje, een boer in zwart-zondags in de stad; ieder was nog min of meer kenbaar. Ook mijn vader als dokter, wat voorovergebogen, handen op de rug, altijd met wandelstok (met olifantstand) niet te vergeten. Een slager was nog slachter, zelf deed hij zijn werk. Ik heb nog gezien, hoe een varken de keel werd afgesneden; wij kwamen op het luide gekrijs van het beest af. Snelle dood, daarna werd de huid geschoren, daarna was het niet meer ,,interessant". De slager liep met zijn wit jasje, bracht het vlees rond met een ,,aatsje"? op de schouder; dat was een holle plank van binnen wit van buiten geel met deksel. |
|
|
Ten slotte machtig mooi en heel niet wreed: het beslaan van een paard. Het dier in de travalje, voet gebonden, met gloeiend ijzer de hoef gebrand, die eigenaardige stank en het deed helemaal geen pijn. Daarna het hoefijzer er op beslagen. Dat waren gewone belevenissen, ook 't smidsvuur met blaasbalg en voorhamer; de vonken vlogen eraf! de tijd der techniek was in Workum nog niet aangebroken. |
|
|
Toch waren de notabelen er trots op dat Workum als een der eerste steden reeds (in 1860?) een gasfabriek had. De gewone man deed het meest nog met olielampen. |
|
|
FAMILIELEVEN EN FAMILIELEDEN |
|
|
Harmen Potma en Tjitske Tromp Potma-Sevensma |
|
|
Steendr v Wed Barbiers Zwolle 1853 |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
Dat moment is mij ook altijd bijgebleven: ,,Oma 70 jaar". Een van de gasten zei: zeventig dat klinkt nog meer dan tachtig. Het was 11 Mei 1891. Ik was toen 9 jaar. Zo was de tijdgeest: oud zijn dat was eerbiedwaardig, dus prettig die zeventig, die zo goed klonk. |
|
|
Kort van gestalte, donker gekleed zo zie ik mijn grootmoeder nog voor mij. Knap aardig gezicht, vrolijk en helemaal niet zo plechtig als de tijdgeest dat mooi vond. Op 55-jarigen leeftijd was zij de Friese kap gaan dragen. Ik heb haar dus alleen gekend met breed gouden oorijzer met daarop en daaronder talloze gecompliceerde mutsen en versierd met juwelen ,,veren" en spelden. Zo waren de dames toch ook, dat maakte veel jeugdiger van uiterlijk. |
|
|
Harmen Potma en Tjitske Tromp Potma-Sevensma |
|
|
Mijn grootmoeder Tjitske Tromp Sevensma was geboren in Landsmeer, waar haar vader N. H. predikant was. In ongeveer 1825 was hij als zodanig in Workum gekomen en bleef daar tot zijn levens-einde. Hij had slechts een kind wier moeder jong gestorven was, zodat mijn grootmoeder werd opgevoed door zijn tweede vrouw-germain nicht van haar moeder. - |
|
|
Deze dame wier portret nog in mijn bezit is, was een weduwe Wetzinga, had haar man en twee zoontjes verloren. Zelf was Ds. Sevensma afkomstig uit Langweer, een boerenzoon die goed kon leren. Een zuster van mijn overgrootmoeder trouwde met Meesters uit Steenwijk. Van haar zijn talloze nakomelingen zich noemende TrompMeesters. Van TrompSevensma alleen mijn |
|
|
grootmoeder, die trouwde met Harmen Potma, olieslager. Een werkelijk mooie oliemolen stond aan de trekvaart naar Bolsward even buiten Workum. Mijn grootvader deed belangrijke zaken, kwam geregeld aan de beurs te Amsterdam, vroeger per beurtschip, na 1885 per spoor. |
|
|
Die 70ste verjaardag van mijn grootmoeder op de ,,zaal" boven; ik uitkijkend naar buiten aan de vensterbank aan de kant waar zij zat, met rug naar haar en het gezelschap. Dat éne moment, maar dan metéén de sluier der vervaging met andere hoogtij-dagen. |
|
|
De zaal, met de flink grote figuren, voorstellend de geschiedenis van Paul en Viriginia, de negers, de draagstoel, de bliksemstralen, de schipbreuk. Ik denk dat het er nog wel zal zijn. Frans behang, begin 19e eeuw, afgebeeld in de graphic, nog in mijn bezit. |
|
|
Zo'n verjaarsreceptie verschilde niet zo veel van de tegenwoordige; maar alleen 's middags, misschien wat meer vormelijk en dan: de zelfgemaakte advocaat met schuimkop. Voor de heren bitter, port of madeira en dan sigaren, bepaald goede 2½ cent; dagelijkse, 2 cent. In mijn studententijd kostte een goede sigaar 3 cent. |
|
|
de stal met links daarvan de woning van de familie Potma |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
Mijn grootouders woonden aan de markt, waar nu de boerenleenbank is. Het huis ligt op het hoogste gedeelte van het stadje, waarschijnlijk een terp. |
|
|
De stal er naast voor paard en rijtuigen, deels luxe, deels voor gebruik in de zaak, is een heel mooie gevel, nu eigendom van de vereniging Hendrick de Keyser; het vandalisme aan dat mooie huis bedreven , daaraan heeft mijn familie geen schuld. Waarschijnlijk gebeurde dat al in het begin van de 18e eeuw. Oorspronkelijk was het bezit van een uitgestorven adelijk geslacht Adius geparenteerd aan Inthiema. Het wapenschild van dat geslacht in de gang van het woonhuis en ook in de kerk. |
|
|
,,Even bij oma en opa zien", dat was vaak als wij ons verveelden. Ik herinner mij mijn grootvader nog heel goed; rijzige figuur met een grijze spitsbaard, flink aardig gezicht, rustig toch levendig; in zijn leunstoel, zwart calotje op, mij dunkt geborduurd aan de kanten. 1 Januari 1893 overleden. Mijn ouders waren die dag niet thuis, reden voor het ,,lieve drietal" (Dien was nog te jong) om als leeuwen te vechten. |
|
|
Romke Sipke Potma |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
Na de dood van mijn grootvader bleef het huis hetzelfde, ja eigenlijk tot in de twintiger-jaren van deze eeuw. Oom Romke, de oudste zoon was 46 jaar, toen zijn vader stierf. Hij had de handelsschool in Amsterdam afgelopen. In zijn hart geen zakenman. Mijn grootvader had de molen willen veranderen in een fabriek, liet zelfs de machines komen, maar mijn oom vond het jammer zo'n sierlijke molen te veranderen. Hij hield van lezen en van vogels. Had een spitsbaardje, kwam zelden uit Workum, behalve een enkele keer naar de beurs in Amsterdam. |
|
|
Zijn jongere broer, oom Albert eveneens ongetrouwd, droeg een baard à la Franz Joseph zoals dat in die dagen mode was. Hij had gestudeerd in Leiden, werd later kantonrechter in Bergum daarna rechter, eerst in Winschoten, daarna in Leeuwarden. Is in Augustus 1903 in Bloemendaal overleden, terwijl hij met zijn broer in hotel Duin en Daal logeerde. Hij was een fijnvoelend mens, die na het overlijden van mijn vader zich zeer voor onze opvoeding interesseerde maar ook voor die tijd al. Hij kwam ongeveer eenmaal per maand naar Workum en nooit zal ik vergeten die dag tegen Pasen! Ik mocht kiezen uit drie chocola- en suikereieren: ,,neem je nu de grootste?" Ik heb toen de middelste genomen en niet de mooiste, zo'n prachtig chocolade ei, het gaat mij nog aan het hart helaas! Mijn moeder was de jongste onder haar waren nog drie kinderen geweest, waarvan Jan Solko in 1880 overleden is. Jan Solko is een naam uit de familie Tromp, Romke Sipke een Sevensma-naam. Albert een echte Potma-naam; heeft niets te maken met de combinatie Albertus Æ. S. van de familie Sluyterman. Het doet mij goed en het is ook goed die oude tijd met de personen die ons toch zo na stonden nog eens op te halen. Het is zo passend de beweegredenen van Plutarchus om levens te |
|
|
vertellen van toen beroemde mannen; ,,want", zegt hij, ,,geschiedenis schrijven dat is iets als samen verkeren en samen leven met vroegere mensen, wanneer wij hen als het ware bij ons te gast nemen en nagaan hoe groot en goed een ieder van hen was, terwijl wij uit hun daden het schoonste en het meest karakteristieke afzonderen." |
|
|
Gerhard Jan Sluyterman |
|
|
fotocollectie L.A.Æ. Sluyterman, Eindhoven |
|
|
Zo was er dan een andere oom, ja dat vond ik prachtig, die was zee-officier. Gerhard Jan Sluyterman. Hij kwam nooit in uniform maar ik vond het heel gewichtig als hij kwam. Het gebeurde ook maar zelden en hij bracht zulke royale cadeaux mee; een gamelan-gong, een opgezette kaaiman, een zijden goud-bestikte kimono voor mijn moeder. Toen ik dertien of veertien was mocht ik bij hem logeren op het schip. Hij was toen luitenant-kolonel commt. H.M.'s monitor Krokodil. Wij stapten in Stavoren uit de trein en daar lag een marine-sloep met 10 à 12 matrozen, die de riemen presenteerden en ons daarna aan boord roeiden. Oom Gerhard ben ik niet dankbaar genoeg geweest, aan hem kan ik denken met een zeker schulgevoel. |
|
|
Als militair door zijn positie op het schip was hij wat eenzaam. Voor ons was hij eigenlijk enorm gul. Op die tocht over de Zuiderzee at ik bij hem aan tafel, de commandant at apart. Er kwam aan het eind een pudding, in mijn ogen geweldig en Oom Gerhard merkte dat wel: ,,hofmeester wat zit er in die pudding?" ,,Dat en dat overste." ,,Eet dan de hele pudding maar op, jongen!" |
|
|
Hij was zo geheel anders als mijn vader, maar in dit opzicht was hij hem volkomen gelijk. Wij accepteerden een beetje vanzelfsprekend, toch ook met een zeker respect. Het gevoel van afstand is nooit geheel doorbroken van deze in zijn hart zo gevoelige man, die voor zijn neven en nichten veel over had. Hij is gepensioneerd als kapitein t.z. commt. Gelderland en in 1912 in Sneek overleden. Mijn vader was met hart en ziel liberaal, oom Gerhard een van de weinige Ant. Rev. Zeeofficieren. In 1902 genoemd als minister, was toen in Indië, zodat het niet doorging, want de luchtvaart is van later tijd. Hij nam het initiatief tot het hospitaal-kerkschip ,,de Hoop", waaraan hij de onderscheiding dankte als officier Oranje-Nassau. Gerhard is een naam uit de familie Schlikker, zoals mijn grootmoeder Sluyterman heette. (Ned. Patriciaat 13e jaargang pag. 368). |
|
|
Leeuwarder Courant 05-01-1903 |
|
|
Gerhard Jan Sluyterman genoemd als minister |
|
|
Ja, de Schlikkers horen er ook bij als ik schrijf over familieleven en familieleden. |
|
|
Mijn vaders zuster Anna Elsebene was getrouwd met haar neef Floris Schlikker, voor ons onkel Floris. Een enkele keer kwam tante een paar dagen logeren, was bang voor muizen en legde daarom stukjes chocolade voor haar bed op de vloer, dan konden zij daaraan knabbelen en zouden haar wel met rust laten! Nerveus, trouwhartig, vriendelijk. Toen ik 10 of 11 jaar was ging ik met Tjits naar Duitsland logeren, dat was in Schüttorf net over de grens. Een hele dag met de trein, eerst 1½ uur naar Leeuwarden, daar lang wachten, dan 2 uur naar Zwolle, daar overstappen naar Bentheim en vandaar naar Schüttorf. Mijn vader had vooraf maatregelen getroffen, want de vroegere stationschef van Workum was toen in Zwolle; hij werd van de onderneming op de hoogte gesteld. Het liep alles best. Ik mocht de fabriek zien, geweldig met al die weef- en spinmachines en een ontzettend lawaai! Zij waren vriendelijk en goed voor ons, maar zo geheel anders. Fetter Gerhard was enige jaren ouder, toen nog gymnasiast, later rechterlijk ambtenaar en ritmeester bij de Brunswijker doodskop-huzaren. In 1953 bezocht hij ons nog; wij waren geheel van elkaar vervreemd; hij blijkbaar nog steeds enorm rijk maar heeft een zeker familiezwak behouden; aardig idee ons te bezoeken. |
|
|
Schüttorf: Schlikker und Sohne ca. 1890 |
|
|
foto: Wikipedia |
|
|
Ziezo, dat zijn ze: geen grote familie. Eén wil ik nog melden die ik nooit gekend heb; maar hij zag van zijn levensgroot busteportret op mijn kinderjaren neer met de sprekende ogen: Albertus Æmilius Sijno Sluyterman, geb. 1857, na de dood van zijn vader. Overleden in 1880 als een bekend Gronings student. Aan hem is een sympathiek gedicht gewijd in de Groninger studenten-almanak. Hij was verloofd met Julie Baart de la Faille, die wel eens bij ons logeerde. Later trouwde zij met Thomassen à Thuessink van der Hoop thoe Slochteren, maar toen zij meer dan 80 jaar oud overleed, bleek haar wens om naast haar verloofde te worden begraven en aldus geschiedde in 1943 of '44. |
|
|
Albertus Æmilius Sijno Sluyterman |
|
|
gecostumeerd in laat 15e eeuwse kleding, |
|
|
ter gelegenheid van maskerade 53e lustrum Rijks Universiteit Groningen (1879) |
|
|
Ons leven in de 90er jaren ,,vloeide genoeglijk daarhenen" zegt Poot. Er was een gezellig contact met mijn grootouders en ooms. Niet te veel en niet te weinig, hartelijk en niet bemoeizuchtig. Mijn vader veel spontaner soms ondoordacht, zo anders als de familie Potma. Mijn moeder had allebei die goede zijden spontaan, vrolijk, verstandig en tevens bedachtzaam. |
|
|
Mijn vaders straffen waren als een onweer, hevig, maar weldra voorbij. Mijn moeder was veel kalmer, maar de bui dreef niet zo gauw weer over: een middag op water en roggebrood in het houthokje na het stichten van brand in een niet gebruikt pleetje. Ham en ik waren de daders! |
|
|
Die negentiger-jaren waren overigens voor Friesland niet voorspoedig. De Friese boter werd van de wereldmarkt verdrongen door de Deense, althans scherpe concurrentie; daarbij de techniek margarine deed haar intrede in huishoudelijk gebruik. Het straatliedje: |
|
|
O, margarien die beste boereboter |
|
|
O, margarien, een pondje kost een stoter |
|
|
O, margarien als jij zo blijft bestaan |
|
|
Dan zal de boere-boter naar de maan toe gaan. |
|
|
,,Landverhuizen", (emigreren) was de leus, die jonge Friezen naar Amerika deed gaan. Een zekere Kuiper zich nu noemende Cooper deed in die jaren een stichting voor oude lieden cadeau aan zijn geboorteplaats Akkrum. Zo kwam in mijn jeugdige geest het idee: naar America te gaan en dan gauw rijk terugkomen. Helaas een nog al materialistisch ideaal, voor dat ,,gauw" om nog op mijn gemak te kunnen leven. Zo was het in ons gezin niet; mijn moeder was altijd tijdig op, dirigeerde zelf de dienstboden. Een trekbel ging van de slaapkamer naar de dienstboden-kamer; om 7 uur werd er aan getrokken. Mijn vader onvermoeid met hart en ziel bij zijn patiënten. |
|
|
Hoe ik aan een dergelijke fantasie kwam als jongen van 10 jaar? Dat is gemakkelijk te verklaren; mijn dagelijkse schoolkameraden, Feike, Anske, Bene enz., woonden in de buurt eigenlijk in bekrompen omstandigheden; begrijpelijk, dat zij die verhalen over verworven rijkdom gaarne vertelden en dat ook ik daarin deelde. Het was maar een fantasie, die nooit werkelijk verlangen werd, alleen tekenend voor de geestesgesteldheid in die dagen. |
|
|
Het sociale leven scheen zo evenwichtig zich langs lijnen van geleidelijkheid te zullen verheffen. De liberalen hadden in een halve eeuw enorm veel verbeterd; er bleef misschien evenveel wat ons als onrecht aandoet. Lage lonen, lange werktijden, 12 à 14 uur, soms nog langer. Bij ziekte hield elke verdienste op. Nu ,,sociale zekerheid" met maatregelen die de slinger naar de andere kant doet overslaan. Nog in 1918 was de eis 10-urige werkdag, die metéén werd overgecompenseerd tot 8 uur. |
|
|
In die voor Friesland slechte tijden, ik denk in 1893 of '94 werd de bevolking soms oproerig. In Makkum meer dan in Workum geloof ik; toch trokken op een winteravond ook in Workum ontevredenen door het plaatsje onder de leuze: ,,jild, brea of de ruten in!" De notabelen lieten zich echter niet van hun stuk brengen. Oom Romke liep door het morrende groepje heen en toen zij bij ons aan de deur kwamen ging mijn vader persoonlijk en sprak hen nog al flink toe, geloof ik. Geen geld, geen brood, geen gebroken glazen. Wel is zeker door armenzorg ingegrepen en de niet serieuze beweging ebde weg. Toch heb ik het gevoel dat deze mensen inderdaad direct gebrek leden en begrijpelijkerwijs daardoor opstandig werden. Het was maar een klein percentage van de bevolking maar ze waren er dan toch. |
|
|
SPORT EN SPEL |
|
|
Eigenlijk geen juiste titel. Wij spraken toen nog niet van sport. Het is, dunkt mij begonnen met sportpet. Een lapje zo klein mogelijk met een kleine klep en dat heette dan pet. |
|
|
Zo'n petje was handig bij het vangen van muizen. Wat een vermaak! Je gooit water in het gat van een muizenhol in de weide; met onze petten zaten wij klaar aan de gaten rondom om de diertjes te pakken bij hun vlucht voor het water. Dat waren dan onze slaven, die kleine kunstjes leerden, maar meestal gauw doodgingen. |
|
|
Jeugd-jaren, dat betekent voor een mens een levensperiode, voor zijn idee een lange tijd. Objectief gezien zijn deze herinneringen over ongeveer 8 jaar; van 1888-1896; de helder voor de geest staande van 1892-1896, het jaar dat ik naar het gymnasium in Sneek ging. |
|
|
1 Juni, dat was voor mij haast de belangrijkste dag van het jaar; dan mochten we gaan vissen met de hengel! Tot op vandaag is de wet zo gebleven. In wezen is het een opvoedend jongensspel. Allereerst een hengelstok met snoer verwerven en een goede hoek (angel-saksisch woord a hook gebogen curve) het Friese woord voor vishaak. Als de hengel klaar is wurmen dollen (delven, graven) en dan gaan vissen. Bij geluk 8 à 10, jazelfs twaalf op een middag. Daarna vis schrappen en schoonmaken en ten slotte de kroon op het werk: zelf de vis bakken. |
|
|
Waar in de stad doe je zoveel practische ontwikkeling op? Wij kenden baars, blei, voorn, post (een slijmerig visje met scherpe vinnen) in de wandeling genaamd ,,snotposk". In raapolie gebakken was het in onze kindermondjes een delicatesse! Eenmaal ving ik een karper van een pond, anders was het meest klein goed. Je kunt voorspellen aan de manier van bijten of het een baarsje is. Een aal is treiterig, haalt de dobber diep naar beneden, je haalt en
mis, het beest heeft zicht tijdig gered. Krijg je de buit op de wal, dan is het soms nog de bekende aal bij zijn staart, zodat hij kronkelend snel zijn weg naar het water vindt. |
|
|
De liefde voor het hengelen had ik van mijn vader. Ook voor hem was de zomer om die reden belangrijk. |
|
|
Baars of snoek net gewone hengel of loophengel. |
|
|
Ik zeg nog: een edel vermaak; niet dat gepeuter om een witvisje meer of minder. Neen, ongeveer 50 pond vis heeft mijn vader eens gevangen in een uur tijds met een paar anderen o.w. Ds. Westerman Holstijn. Hoe kon dat? Een school baars zwemt in diepte, azend op witvis. Daardoor wordt deze naar de oppervlakte gedreven. Daar worden de arme vluchtelingen belaagd uit de lucht door zeemeeuwen, die duikend hun prooi pikken. Vooral een zwerm duikende visdiefjes werd op die manier de aanwijzing voor een school baars in de diepte. Bij wat geluk kon het resultaat verrassend zijn. Eens was ik erbij dat wij in een half uur met zijn drieën 13 pond ophaalden, uitsluitend baars dus zeker 150 à 200 vissen. Maar o wee, als je een witvis ving; dat was het bewijs, dat de school baars zich verspreid had en even plotseling als het begin, kwam het einde. |
|
|
's Ochtends om 2 uur mocht ik mee, later ook Harmen. Het doel was meest de Zandmeer en andere meren in de buurt om op die wijze te vissen. Om 2 uur in de zomernacht, niet geheel donker, een lichte nevel over de zwijgende weiden; waar je langs komt enige, zeemeeuwen, die geruisloos opzweven en zich spoedig weer neerlaten als witte schimmen. Elk geluid van riemen of zwiepend touw weerklinkt over het water. Er was altijd een man mee om de boot aan een lijn naar de meren te trekken. Onderweg erheen de kleurende oostelijke hemel en tegen de tijd dat wij ter plaatse waren het nog lage zonlicht over water en riet. |
|
|
De vogels vol leven en de vis
,,roppig", bedoeld hongerig. Een enkele keer was de buit zeer goed, maar meestal was geen aas te bekennen en zo maar wat peuteren, dat was mijn vaders bedoeling niet. Wat kon hij ontstemd zijn als een arme witvis het waagde zich te laten vangen! Ondanks ons protest was het dan: we gaan weg, het is uit! |
|
|
fotocollectie: fam. P.H. Gaastra, Workum |
|
|
Dat is welhaast 60 jaar en soms langer geleden! Is er nog wel eens aas op de meren? Is er in de nacht nog de geheimzinnige stilte en de overgang tot tintelend leven bij zons-opgang? Ik betwijfel het: kloppende motoren hebben de treklijn vervangen en al vroeg wordt de stilte verscheurd door de practische maar ronkende machines, die in het veelal ondiepe water van die plassen oliesporen nalaten, waardoor de vis-stand ernstig schade lijdt. Een idylle van het verleden door weinigen benaderd, heeft plaats gemaakt voor de moderne zeilsport, (de B.M. is een vinding van ongeveer 20 jaar later) een genoegen voor velen. Is dat te betreuren? Of is het een vooruitgang, dat velen genieten van wat er nog over is? |
|
|
Voordat 1 Juni aangebroken was, hadden wij andere, eigenlijk even fascinerende, genoegens: slootje springen en draak d.w.z. vlieger oplaten. Wat was ons jongens-spel aangepast aan de natuur! Eind Maart de winter voorbij, het water in de sloten helder; je kon de bodem zien; na enige weken kwam er kroos en werd het water troebel door wriemelende insecten. Voordat het zover was gingen we er op uit met de polsstok. Er ligt een onverbeterlijk mooi terrein tussen Workum en de (nu voormalige, zeedijk), een keur van nauwe sloten, die verderop steeds breder worden. Eerst de kleine sloten, daarna steeds groter sprongen tot we eindelijk onfeilbaar te water raakten en doornat, maar met een voldaan gevoel, huiswaarts togen. Auke en ik waren de kampioenen in deze wedstrijd. Wij hadden de durf met een boereopdonder iets verder te komen dan de anderen. Niet eerst nauwkeurig de pols plaatsen en dan springen, maar na een aanloop de pols plaatsen en dan springen, maar na een aanloop de pols plaatsen en meteen springen, dan kom je een eindje verder. Het risico is dat je pols uitglijdt, zodat je midden in het water ploft! Was je eenmaal nat, dan gaf het niet meer en kon je het record van een ander breken, maar dat viel niet mee met kleren aan, zwaar van het slootwater. Overigens had ik order direct naar huis te gaan om geen kou te vatten. Dit voorjaarsvermaak duurde tot Mei; dan begint het gras in de weiden te hoog te worden en mag er niet meer gelopen worden; bovendien het minder heldere water lokte niet zo aan. |
|
|
In dezelfde periode viel het draak-oplaten. Ik had een prachtige vlieger gekregen. Nog herinner ik mij de dag, ik was toen misschien 6 of 7 jaar, dat een man door Workum's straat liep met een uitgelezen exemplaar en hoe hij voor ons huis stilhield. Ik kon mij niet indenken dat zulk een wonder voor mij bestemd was. Een cadeau van oom Albert Potma, die toen nog in Harlingen woonde. Het heeft geen zin de vlieger te beschrijven; mijn vader had er evenveel schik in als ikzelf. Hij was voor kinderhanden wat groot; maar werkelijk majesteitelijk steeg hij op met rood-wit-blauwe staart met oranjestrik. |
|
|
Met schoolvrinden deed ik het bescheidener: we maakten de vlieger zelf. Vooral Feike had er talent en geduld voor. Wat een voldoening als zo'n eigengemaakt dingetje, opgelaten aan een klosje garen, daar in de lucht ,,stond", soms wat trillerig, maar hij deed het. Het maakte de koeien vaak onrustig, dat jongens-gedoe in de weiden; schapen echt schaapachtig namen er geen notitie van. Een ander spel dat ik machtig prettig vond, heb ik nooit ergens anders zien beoefenen: ,,blikje-slaan". In tegenstelling met het vorige weinig opvoedend. Ik merkte wel dat Ma er weinig voor voelde, maar ja, ,,het mocht". Vierkante stukjes blik of plaatjes ijzer met een leren riem zo tikken, dat zij opspatten en een eind vooruit vlogen. En dan de wedstrijd: wie het eerst de eindstreep haalde. Toch vereiste het een lenig polsgewricht en handigheid. In die rustige straat zonder verkeer kon je al die dingen ongestoord beoefenen. Het enige wat soms kon storen waren de boerenwagens op Vrijdag, marktdag. Dan was de pret achter de wagens te lopen en zo mogelijk erop te springen. Zulks was door mijn ouders beslist verboden
en niet één keer in al die jaren heb ik het verbod overtreden! Ja, die marktdag op Vrijdag, zal nog wel aangegeven staan in de Enkhuizer almanak, ,,marktdag": boter en vee! Och arme, steeds kleiner werd het aangevoerde materiaal; flauw herinner ik mij nog vaatjes |
|
|
boter en een handjeplakkende boer. Steeds meer naar Sneek verplaatste zich de handel en ten slotte werden de deuren niet meer geopend van de pitoreske waag ,,Senatus populusque Worcumensis" gebouwd ongeveer 1650 door burgemeester Inthiema, die toen vermoedelijk nog zetelde op zijn sate in de wandeling genaamd: ,,de dwang van Workum". Dat zou zijn op de plaats, waar nu de gasfabriek is. |
|
|
De dokter had geen spreekuur, maar op Vrijdagmorgen was mijn vader thuis. Al was er weinig handel meer, op die dag kwamen de mensen uit de omgeving ,,nei de stêd" en was er extra bedrijvigheid. Lang duurde, de overigens matige, drukte niet; tussen 12 en 1 uur keerde de normale vredigheid in de straat terug en konden we naar hartelust weer knikkeren, hoepelen, tollen en hoedje-de-bal. Vooral van hoepelen was ik een liefhebber; een vrij zware ijzeren hoepel en die aanjagen, zodat je hem niet of nauwelijks bij kunt houden, dan zakt hij vanzelf wat af als je hem niet meer aanraakt, maar opnieuw stoot je hem op, nog harder, tot eindelijk in een climax de hoepel het wint, een soort bolero. Zulk geconcentreerd spel is nu onmogelijk door het verkeer. |
|
|
Ik zou nog vellen vol kunnen schrijven, hoe wij krabben vingen met rode steentjes aan een touwtje en daarna met ,,krabbespek", waarbij de krabben als noten gekraakt werden. Een handigheid met enig risico was het, om ze beet te pakken zonder in de klem van de scharen te komen. |
|
|
Stekelbaarsjes-vissen, waar vooral broer Harmen dol op was. Die konden lang in een kom met water blijven leven, een aardig primitief aquarium. |
|
|
Het rooien van zware iepen in de straat; we mochten mee trekken, de hele boom plofte neer met takken en al; niet zoals tegenwoordig, nu men eerst zoveel mogelijk weghakt en dan de kale stam omlaag trekt; juist dat kraken van die takken als het gevaarte verend op de grond valt, was een evenement. |
|
|
VRIENDEN, VREUGDE EN
VECHTEN |
|
|
In die tijden was er de velocipède, fielesepée, zoals we die noemden, alleen bereikbaar voor wat beter gesitueerden. Geboren ben ik in het jaar van de oprichting van de A.N.W.B. of een jaar tevoren, zeker niet op de fiets. Dat woord ontstaat eerst 15 à 20 jaar later, hoe en waar weet niemand. |
|
|
Toen mijn vader in Utrecht promoveerde in 1876, was de attractie bij de partij: de loopvelocipède zonder trappers. Tien jaar later reden de eerste leden van de A.N.W.B. het land door op hun stalen rossen zonder ketting. Een jongen Tjebbes, zoon van een hereboer uit de ,,Wiske" zie ik nog rijden op zulk een vehikel; hij ging ermee van huis naar Workum zo omstreeks 1880 1a 1890. In Holland was men toen vermoedelijk technisch al verder. Ik had eerst zo'n plompe kleine driewieler met rode houten spaken met zwarte biezen en ijzeren banden. Geen vervoermiddel, maar kindervermaak. O, dat eigenaardig gezellig-knersend geluid van die ijzeren wielbanden op de grindwegen, vooral als de steentjes pas gestrooid waren in voor- en najaar. Daar kon mij plompe velocipedetje niet door. |
|
|
Toen ik wat groter was, kregen wij een driewieler, twee hoge achter en een klein wiel voor en dan ,,percussiebanden"; dat waren repen rode rubber. In onze ogen een pronkstuk met die fijne spaken, ketting en glimmend stuur; in gemeenschappelijk gebruik voor ons drieën. Dien was toen nog te jong. Ik geloof niet, dat we ooit moeilijkheden hadden wie er mee mocht. Het was een heel bezit, ook vrienden uit de buurt. Toch toestaan? Me laten dwingen? Dat nooit! Was er toch niet alle jongens mee laten rijden, dus een bezit, zoals alle bezit niet geheel zonder zorgen! Je moest je toch handhaven. En zo raakte ik eens slaags met Malheurus; die wilde ook op de fielesepée, maar hoorde |
|
|
niet tot de kring uit onze buurt. Toch toestaan? Met laten dwingen? Dat nooit! Was het het bloed der voorvaderen van Malplaquet of Eggerik van Tiddenga?, dat in mij wakker werd? Een zekere aggressiviteit is mij altijd eigen geweest, in dit geval een defensieve aggressiviteit. Maar Malheurus [Molleurus Feikes Brouwer *Workum 11-02-1877]was groter en sterker en ik kwam onder te liggen. Een troepje jongens erom heen. Nee! je komt er niet op! Mijn wanhopige pogingen werden beloond, het ging hard tegen hard; mijn tegenstander kreeg een mep tegen zijn neus en trok bloedend af. Met een tand door mijn dikke lip stapte ik trillend weer op het vehikel. Inderdaad het was niet altijd even zachtmoedig, maar gemene trappen of trucs, daarvan heb ik nooit iets gemerkt. We waren fair onder elkaar. Eén jongen was er die we niet vertrouwden waar we schuw voor waren. Waarom weet ik niet. Toen hij elf jaar was, maakte hij met de strop een eind aan zijn leven. Er waren in die dagen twee gevallen van suicide geweest en Herre [de Jong, 12 jaar, +Workum 28-03-1894] werde zielige derde, geestelijk geïnfecteerd. Hij woonde met zijn vader alleen. Dit zijn belevenissen met mijn dagelijkse ,,kameraden". Mijn ,,Zondagse" kameraden waren andere, die waren in Workum ,,haute volée" geïntroduceerd. Martinus, Simon, Dedde, Roelof, allen iets groter en ouder dan ik. |
|
|
Op Zondag niet hoepelen of knikkeren of wat ook. Vaak eerst naar de kerk, op de kraak van de menniste kerk. Doopsgezind werd in Workum weinig gebruikt. Ik mocht naar de kraak toen ik groter werd; voordien op de kinderbanken beneden. Na de kerk: bezoeken maken en ,,wandelen". Ongeveer zes of zeven bezoeken. Eerst bellen, binnen gelaten: ,,dag oom, dag tante"(ook al was het geen familie) daarna een koekje. Het was staande receptie. Na een paar minuten: ,,nou jongens zouden jullie maar niet eens verder zien." Altijd in het stadsfries, ook al spraken ze tegelijk bij sommigen onder elkaar boerefries. |
|
Rintje Jans Visser Maria Henderika Visser-Zandstra
|
fotocollectie: Visser-de Boer fotocollectie familie Horjus
|
|
|
Vooral de burgemeester Rintje Visser, belangrijk paling-handelaar op Londen, gaf lekkere koekjes. Ik meen mij te herinneren, dat zijn vrouw nog ouderwetse lange pijpkrullen droeg. Hij zelf een kwiek en levendig heertje. Dat liberale gedoe van mijn vader stond hem niet erg aan, maar als dokter mocht hij hem wel. Na de bezoekjes wandelen: ,,Makkumer dijk om" of ,,naar de rolpaal". Dan afscheid van de vrinden en thuis een beetje vervelen of vechten. Het was Zondags een wonderlijk etensuur: half drie! |
|
|
DE SCHOOL |
|
|
Burgerschool te Workum, augustus 1889. |
|
|
Links meester Hendrik Reitsma en rechts meester Lambertus de Wit. |
|
|
fotocollectie: Rudolf Jan (Ru) de Wit |
|
|
Het eerste spreekwoord dat mij werd geleerd: ,,paarden die haver verdienen krijgen ze niet". Meester Reitsma, zachtmoedige magere man, wat bleek met een sikje, zwart even glimmend jasje, dun zwart strikje met liggend boord. Salaris 500 gld per jaar. Ik denk juist in die jaren verhoogd. En daarvan leefde hij met echtgenote en 3 jongens, daarvan maakte hij het mogelijk dat die jongens een positie in hun stand kregen, daarvan ook gaf hij telkens een verjaars-feest als de oudste, August [*Workum 05-06-1882], jarig was. Een verjaars-feest dat mij altijd is bijgebleven zó fijn vond ik het. Een door hemzelf getekende rarekiek die telkens weer voor den dag kwam en die nooit verveelde. Bij het begin van het feest ,,pink-slaan". Een pink: ongeveer 20 c.m. lang vingerdik gebak. Met een touw aan de punt van een paaltje bevestigd en dan was de boeiende kunst geblinddoekt die pink met een stokje eraf te slaan. |
|
|
Zij waren niet socialist die onderwijzers. Troelstra, Schaper en v. d. Zwaag kwamen op voor de werkman; daar hoorden zij niet bij. Toch getuige dat eerste spreekwoord, leefde er in die kringen, terecht, een machtig verlangen naar ruimer bestaan. |
|
|
Personeel van de Burgerschool te Workum, augustus 1889 |
|
|
Achter v.l.n.r.: meester Hendrik Reitsma en meester Lambertus de Wit |
|
|
Voor v.l.n.r.: onbekend, hoofd der school Bauke Jonkmans en onbekend. |
|
|
fotocollectie: Rudolf Jan (Ru) de Wit |
|
|
De school speelde anders geen grote rol in mijn jonge jaren. Ik was niet sterk, verzuimde daardoor veel; we werden allen over één kam geschoren. Iedereen bleef tweemaal zitten; d.w.z. twee klassen, die wij allen moesten herhalen. Behalve de zoontjes van de onderwijzers; die waren in onze ogen dan ook erg knap. Ik denkt dat meester 's avonds nog wel eens met hen gerepeteerd zal hebben. En hadden ze ongelijk? Ja, ,,meester" was hun titel: ja meester, nee meester, meester! mag ik even
12 jaar oud, begon voor mij werkelijk het leren en dat bij mijnheer [Pieter Cornelis Johan] Lapidoth (Lappidoo of Lappie). De Franse school, later: school voor uitgebreid lager onderwijs. Die was niet ,,meester", die was ,,meneer". Kleine mismaakte man, met grote uitpuilende ogen en heel broze botten. Hij sprong op krukken of stokken. Een draai om de oren kon hij niet geven, want dan braken zijn benen, maar
hij had de wind eronder! Wat ging er in zijn hoofd om? Nee, opgewekt was hij niet, een soort onderwijsgenie? Ongeveer 30 à 40 jongens en meisjes in een lokaal: dat was de hele school. Hij gaf les in alle vakken en verdeelde ons vaardig in een soort klassen. Hij gaf Hollands, Frans, rekenen, geschiedenis en aardrijkskunde, misschien nog wel meer. Een paar leerlingen voor H.B.S. of gymnasium, een ander moest bij zijn vader in de zaak of naar ambacht- of zeevaartschool. Onder zijn wat gevreesde en toch pakkende leiding slaagden eigenlijk allen. In de twee jaar, die ik op zijn school was, heeft hij toch minstens éénmaal een been gebroken, waardoor wij weken verzuimden; want een plaatsvervanger was er niet. |
|
|
STORMWEER |
|
|
de Ligersbolle (leugenbank) |
|
|
fotocollectie: G. Bakker, Workum |
|
|
Waarom de storm beschrijven! Het stormt overal op zijn tijd en in vroeger dagen stormde het in Workum net als nu en overal. Ja
en toch ook niet. Ik houd van de storm: machtig raasde hij door zes iepen, die als wachters stonden aan het eind van de tuin op de wal van het ,,wiekje". Tussen de windstoten de stilte, alsof hij zijn adem inhield; hoe langer de pauze des te machtiger de volgende aanval en de bomen kreunden en raasden en
dat éne chronische kraaiennest hield stand met hen. |
|
|
Onze tuin ca. 1921 |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
De iepen zijn geveld in later jaren, zo maar, zonder emotie en wij wisten het niet, maar door hen heb ik misschien de storm liefgekregen. Want hij was geducht; groot gat in het dak boven ons slaapkamertje, een ouderwets dak, niet beschoten met planken, als een open wonde. Dat mee te maken was een record! |
|
|
Maar eerst recht beleefden wij de storm aan de dijk en de sluizen, als het water steeg 18 boven A.P., dreigend als het zich stortte, als een echte waterval over de z.g.n. kleine sluis
En dan die éne keer: ,,schip op strand"! Mannen en jongens in de ,,leugenbank" op de dijk; zo nu en dan klepje wegtrekken om te kijken tussen de windstoten door, maar als 't hevig werd gauw weer klepje dicht. |
|
|
Doekele de Haan en Jakkele v. IJsselstein in een vlet de wilde golven op en ze brachten ze aan wal: de schipper, zijn vrouw en twee kinderen. Ook zoiets valt niet meer te beleven; waar het schip strandde, waar eens een bruinvis aanspoelde van bijna 1½ meter, daar grazen nu koeien, hokkelingen en schapen. |
|
|
EN DAN: WAT EEN MOLEN! |
|
|
de houtmolen van Schrale (later Fekkes) |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
Op een mooie zomerse Zondagmiddag was het dat wij het hoorden en je kunt het vinden in een encyclopedie; Sadi Carnot, president van de Franse republiek, door een anarchist vermoord 1894. Zulke een ontstellend bericht maakte zelfs indruk op twaalfjarige jongens in Workum! Ik weet het nog precies: wij speelden op de balken in de kolk bij de houtmolen van Schrale. Het leek zo een onschuldig vermaak van balk op balk te springen, maar meer dan één kind is verdronken, dat tussen de balken te water gleed. Het balkendek sluit zich boven je hoofd en je komt niet meer boven. We werden altijd weer gewaarschuwd, we hebben het altijd weer gedaan en het is altijd goed afgelopen want we waren voorzichtig maar begrepen toch eigenlijk het gevaar niet voldoende. Als op werkdagen de molen draaide, zag je de verticale zagen de balken klieven. |
|
|
de Houtmolen "De Engel" van Tjebbe Visser bij het Kalkovenbrechje en Tomas Hof (ca. 1900) |
|
|
fotocollectie: Warkums Erfskip |
|
|
Twee van de houtmolens waren er: één op het Noord van Schrale en op het Zuid buiten de stad een nog grotere van ,,oom Tjebbe Visser"; als je ,,de oudeweg" omging, kwam je op een kippebrug erlangs. |
|
|
De oliemolen "De Liefde" aan de Trekfeart bij Workum |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
Maar verweg de mooiste was Potma's molen, begin 19e eeuw v. Wetzinga's molen, zoals ik schreef een model-oliemolen. Op het kamertje ernaast een tafel met middenin een gat. Dat diende in oude tijden om het geld ernaar toe te schuiven en in een zak te verzamelen, die onder aan de tafel bevestigd was. Dit is nog van voor de giro en voor de muntbiljetten. |
|
|
Als de molen in werking was, een mooi gezicht die ronddraaiende molensteen, die het lijnzaad verpletterde, glimmend vet en glad de steen en de bank, zacht-fladderend verlicht door enige walmende tuutlampen! De olie was er immers toch; eigenlijk een zichzelf genoegzaam bedrijf. |
|
|
Hoe hamerden die gladde zware balken bij het persen van de lijnkoeken. Een belletje ging automatisch als het klaar was. Zeker, een leven als een oordeel, maar helemaal niet het enerverend lawaai van de spinnerij van onkel Floris [Schlikker]. |
|
|
"de Learmole", later gebruikt als roggemolen |
|
|
rechts van de Sint Gertrudiskerk de Workumer gasfabriek |
|
|
fotocollectie: Willem D. Hengst |
|
|
Behalve de oliemolen had mijn grootvader ook de roggemolen, meer naar het Zuiden toe, midden in het land. Voor het eind van de 19e eeuw zal hij wel afgebroken zijn. Ik herinner mij nog goed, dat ik er met Oom Romke [Potma] heen wandelde. |
|
|
Bannings molen, "de Roggemole" |
|
|
fotocollectie: Warkums Erfskip |
|
|
Er was nog een roggemolen geweest. Die stond op het terrein, waar in de 20e eeuw mijn zwager de Raad een kleine boerderij heeft laten bouwen. De weg erheen heet geloof ik, nog de roggemolensteeg, toen ook Banning's steeg. Mijn moeder kon zo mooi vertellen hoe op een donkere Zondagavond de molen in brand stond; de kerk was juist aan, er was geroezemoes onder de preek. ,,Gewichtige personen" werden gewaarschuwd en gingen er heen. Wat moesten ze er eigenlijk doen die notabellen? Het was een prachtig gezicht geweest: al brandende was de molen gaan draaien. In mijn jonge jaren leefde Banning nog, Lodewijk geloof ik, heette hij. Hij was geloof ik geruïneerd met of door de brand. |
|
|
de boerderij aan de Roggemolestege eigendom van de familie De Raad-Sluyterman (ca. 1950) |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
Banning's molen viel ten offer aan het vuur, de andere vier werden het slachtoffer van de techniek, geen lonende arbeid zat er meer in. Dan nog de talrijke watermolens, groot en klein. De enige die de tijden getrotseerd heeft dat is de Nieuwlandermolen, die de polder bedient. Die ligt echter zover af dat hij met moeite in het silhouet van het stadje te betrekken is. |
|
|
Nieuwlander molen (ca. 1950) |
|
|
fotocollectie: Dien de Raad-Sluyterman |
|
|
IJS EN SCHAATSEN EN SLIEREN |
|
|
Als je in de winter des levens bent of als die in het zicht komt, schrijf je blijkbaar onbewust niet graag over dat seizoen, althans nergens komt de schaats of het ijs in onze herinneringen voor. En hij kon toch zo goed zijn en zo koud, de winter. Dan werd de kolomkachel gestookt of een kachel met klep en kettinkje. Meest turf en dat geurig eiken-hakhout en als het vroor steenkoolgruis, waarop eerst een scheut water gestrooid werd; dan brandde het beter. Winter dat begon eerst recht met sneeuw en klompen; kon je mooi slieren"! Het zal nog wel zo zijn op Frieslands platteland. |
|
|
Vooral was winter: ijs en schaatsen. Met 5 jaar, niet mochten, maar moesten wij beginnen. Met een slee als steun, waarin een flinke balsteen; niet een stoeltje zoals vele beginners gebruikten. |
|
|
Ik heb lang in het idee geleefd, dat iemand die niet kon schaats-rijden geen compleet mens kon zijn, zo'n soort analphabeet. Ds Sevensma moet een bolleboos geweest zijn. Ma heeft mij verteld, hoe haar grootvader in volle vaart over een vrij brede batte (brug zonde leuning) sprong en weer ongestoord verder reed. Overigens was hij een intelligente dominé, die een mooie boekerij had verzameld, waaruit wij allen nog wel hier en daar een exemplaar bezitten. |
|
|
Mijn grootouders Potma waren al flink in de 60, toe ze samen op een dag heen en weer schaatsten naar Leeuwarden, dus zeker 120 à 130 km. Ik herinner mij best, hoe ik in de kou moest oefenen op het wijkje achter de tuin toe ik 5 jaar was; lang geen pretje vond ik het. Die vroege oefening heeft later haar resultaten opgeleverd. Helaas, in die legendarische winter van 1890 was ik op school door mijn knie gezakt. Thuis achter het venster, zat ik in het winterse landschap te turen met een gevoel alsof ik de kans van mijn leven miste. Later heb ik het nog aardig opgehaald, maar de meisjes hebben het verder gebracht in de kunst dan Ham en ik. |
|
|
Twee dingen die ik meen te mogen memoreren als uit de oude doos: eerst, de baanvegers van gemeente-wege aangesteld met rode of blauwe manchet om de bovenarm. De rode moest je een cent geven, de blauwe had alleen maar te vegen! ,,Denk om de baanveger!" Menigeen zwierde voorbij zonder blauw of rood te zien, maar enkele waren royaler dan van gemeente-wege was voorgeschreven. Je had ook beste baanvegers, die met een keteltjes kokend water de onvermijdelijke barsten dicht smolten. In de tweede plaats: ,,leg er 's an!, leg er 's an!,
hiete melk en kôue jan!" De ijstentjes. Later hoorde ik dat kôue jan betekend jenever. Die mocht op het ijs niet verkocht worden, dat was dus een rijmpje uit de voortijd. Die bepaling werd niet overschreden, zoveel gezag had, de overigens niet altijd brandschone dienaar van Hermandad wel. |
|
|
Uit het rijmpje blijkt verder, dat bij de nationale sport vanouds niet het boerefries gebruikt werd, ook door mensen die na het rijmpje direct weer overschakelden op hun eigen smeuïge en schone taal! |
|
|
Geheel rechts de twee panden van de familie Sluyterman (ca. 1910) |
|
|
fotocollectie: Warkums Erfskip |
|
|
naar |
|
|