De Workummer Beurt- en Trekschippers in de 17e en 18e eeuw.

Merk 4
8711 CL Workum
tel. 0515 - 54 12 31







De Workumer
Beurt- en Trekschippers
in de 17e en 18e eeuw.
Peter Tolsma
Workum
petertolsma @ organisatie-adviezen.com

Onlangs kreeg ik van een kennis een gedrukt boekje in handen waarin het reglement en de tarieven voor de trekschippers van Workum op Bolsward v.v. waren neergelegd. Een boekje, zo bleek uit 1784 dat uitgegeven is door de erven van de weduwe van Petrus Olingius te Workum in 1784. Het is qua inhoud waarschijnlijk overgenomen van andere in die tijd mogelijk reeds bestaande boekjes. Overigens bleek me later dat Warkums Erfskip, net als het Fries Scheepvaart Museum al zo'n boekje in zijn collectie had.


Foto van het titelblad van het Reglement (Tariefstelling)

"Reglementen van Vragt-Loonen voor Trekschippers", in opdracht van de stadbesturen van de steden Workum en Bolsward, "ten einde een yder, daar in belanghebbende, weete waar na zich te gedragen".

Kennelijk was er behoefte aan deze reglementering omdat geconstateerde willekeur bij de doorberekening van prijzen voor het vervoer daar aanleiding toe hadden gegeven. De stadsbesturen van Workum en Bolsward besloten daarop om de prijzen en een aantal voorwaarden waaronder een vergunning voor het uitoefenen van een trekschipvaart kon worden verleend vast te leggen. Dit opdat elke burger zelf kon nagaan of de vervoersprijs voor hem, of zijn goederen wel in orde was. Het is een heel leuk boekje omdat alleen al de omschrijvingen van de te vervoeren goederen en mensen, voor ons, mensen die drie eeuwen later leven, soms onbegrijpelijk en soms ook wel lachwekkend of komisch voorkomen.

In het boekje staan allereerst alle goederen die vervoerd kunnen worden alfabetisch gerangschikt opgenomen.
Het begint met
"Aardappelen, van vierendeel korf:
.. 1 ..
en eindigend met:
Wijn, het Oxhoofd
- 't half Aam in Vlesfen
Een anker in Vlesfen
Een half en minder in Vlesfen
.. 6 ..
.. 5 ..
.. 3 ..
.. 2 .. "  
(210 liter; 6 x anker, groot vat)
(135 - 150 liter; 4 x anker)
(35 liter; klein vaatje)
De prijzen staan steeds opgenomen in guldens, stuivers en penningen (centen).


Foto van de beide gevelstenen die de paardenstallen van de jaagpaarden van het trekschip versierden. Die van Bolsward is nu te vinden in de oudheidkamer van het oude stadhuis aldaar, die van Workum is nog te vinden op de oorspronkelijke plaats Opmerklijk is dat ze identiek zijn, maar elk een andere kant op draven; in de richting van de bestemming !

Het voert uiteraard te ver om hier alle producten door te nemen, maar om een indruk te geven dat kennelijk alles vervoerd kon worden nog even de volgende:

"Bed, of Bed en Peul (peluw); Chinaas Appelen en Citroenen, de grote Kas; Clavecimbaal (zie Staartstuk), Coffer; een groote, een ledige of een kleine" elk afzonderlijk geprijsd.

Een peluw was een wigvormig stuk matras aan het hoofdeinde van het bed te gebruiken, om het hoofd van de slaper enigszins hoger te leggen (en zo gesnurk deels te voorkomen). Wat een "Staartstuk" precies inhoudt is niet duidelijk, maar soms wordt daar de Friese staartklok mee bedoeld. Kennelijk even duur als het vervoeren van een clavecimbel.
"Gansekneppels, 't groot honderd," maar ook "Brieven (waaronder rouw- en leedbrieven)" mits ze in het laadje pasten, 4 cents en anders 2 stuivers; kalveren, paarden, kabinetten en kasten, kakstoelen, kastanien, etc. etc."
Kennelijk kon alles mee, en werd er ook van alles meegegeven aan de trekschippers.

Voor wat het personenvervoer betreft:
"Mensche Vragt, volle van Bolsward op Workum, en van Workum op Bolsward;
Van Bolsward tot Tjerkwerd, en van Workum tot Sureind (Sud einde):
Van Bolsward en Workum tot Parga:
Van Bolsward tot Sureind, en van Workum tot Tjerkwerd:
.. 4 ..
.. 1 ..  
.. 2 ..
.. 3 ..
Kinderen onder de vijf jaaren zijn vrij van vragt, daar boven tot twaalf jaaren betalen half vragt. Gelijk mede half vragt betalen gemene Militaire, en andere geringe personen met hunne vrouwen en jaarige kinderen."

Het Sureind was de plek waar de zuidelijke punt van de Parregaaster Meer aan de trekvaart raakte, ongeveer halverwege Parrega en de brug naar Nijhuizum.

De laatste bepaling roept bij hedendaagse kinderen wellicht het idee op dat je je als militair toch wel je absolute gemeenheid moest hebben bewezen voor je voor half geld mee mocht, en dat alleen kinderen op hun verjaardag onder begeleiding van een klein mens, bijvoorbeeld een lilliputter, en diens vrouw ook die prijs mochten betalen.

Om nou na te kunnen gaan hoe groot de prijs was om een tochtje van Workum naar Bolsward en weer terug te maken, is het goed om na te gaan wat het weekloon van een arbeider in die dagen was. Middels de site van Tresoar kwamen we er achter dat eind 18e eeuw een arbeider ongeveer 3 - 4 gulden per week verdiende. Daarvoor werkte hij dan wel van 's morgens vroeg (6 uur veelal) tot het donker werd. Vooral in de zomer waren dat natuurlijk hele lange dagen van soms wel 16 uur of meer.

Vergelijken we dat met onze huidige prijzen dan blijkt:
1 gulden uit 1790 zou nu ongeveer: € 9,10 euro waard zijn.
De prijs van een tocht van Workum naar Bolsward en weer terug zou dus 8 stuivers gekost hebben en in hedendaags geld bijna € 4,= zijn geweest. Naar ik vermoed heel goed te vergelijken met de retourprijs van de hedendaagse bus die die route aflegt.
Een beoordeling van het inkomen van de trekschippers kan dus als we een aanname maken van zijn vrachten per week, wel ongeveer geschat worden. Uitgaande van een 14 tochten tussen Workum en Bolsward vice versa, waarbij per keer 3-4 personen worden vervoerd en aan vracht ongeveer fl. 2,= tot fl. 3,= wordt vervoerd, komt het inkomen neer op ongeveer 240 stuivers per week. Dat is dus een vrachtinkomst van ongeveer fl. 12,=

Gezien het feit dat het weekloon van een arbeider in die tijd fl. 3,= - fl. 4,= gulden bedroeg, dus een heel bedrag. Dat laatste zelfs als we er van uitgaan dat aan kosten voor schip en paard per week ongeveer 2 guldens benodigd waren. Hoeveel trekschippers waren er eigenlijk in Workum?

Dat kunnen we misschien nagaan aan de hand van andere gegevens.



Foto uit ongeveer 1880 met het laatste trekschip dat van Workum naar Bolsward voer.


De inwoners inventarisaties van Workum.

In de stad Workum is vanaf 1632 geïnventariseerd wie in van elk huis de eigenaar was, en wie daar woonde. Met een paar omissies in de eerste jaren, is dat eigenlijk elk jaar weer uitgevoerd en opgeschreven in smalle niet de grote boekjes. Soms dienden die inventarisaties meerdere doelen, en werd bijvoorbeeld ook geïnventariseerd, hoeveel bewoners er per huis waren, hoe welgesteld men was, en/of men voor een belasting kon worden aangeslagen. Dat laatste overigens niet voor elke soort van belasting, want van de schoorsteen en brandhaard gelden zijn aparte lijsten, net als van de bijdragen die verplicht waren voor de bewoners ten behoeve van het onderhoud van de bruggen.

Gerrit Twijnstra heeft in de afgelopen jaren deze "inventarisaties van eigendom en bewoning" per wijk geprobeerd uit te zoeken en in een databestand weer te geven. Workum kende in die tijd een achttal wijken, als opvolgers van de middeleeuwse espels of "kerspels" ( de rechts- en kerkelijke gebiedsdelen) van een stad of gemeente. Die inventarisatie is een werkelijk niet geringe opgave, waar ik soms met heb mogen helpen. We zijn daar overigens nog steeds mee bezig en hopen dat over een paar jaar helemaal afgerond te hebben. De tentoonstelling in de Waag in 2013 over wijk C liet zien welke aardige gegevens daaruit voortvloeiden.


Foto van een tweetal bladzijden uit de bewoners inventarisatie

De inventarisatie van de eigendom en bewoning begint steeds bij hetzelfde huis en volgt elk jaar weer dezelfde volgorde van inventariseren. In wijk C bijvoorbeeld wordt steeds weer begonnen bij "Douwe Douwes Falbrêge" (zie rechterzijde van de bladzijde op de foto) en afgesloten bij het huis van de dominee na de open plek na/bij de Roggemolensteeg. In onze tijd is dat het Súd vanaf "it Pypke" (Súd 126) tot aan de makelaardij van P.J. de Jong (Súd 16)


Plaat van de stad Workum van Geelkercken 1620. De westelijke kant van het Súd (wijk C) kent alleen maar trapgevels eigenlijk, die aan de "armere kant" ook rechte puntgevels. Het aantal woningen op de kaart is niet exact; het doel was aan te geven dat er bewoning was.

De stad Workum had zo een 8-tal wijken die steeds allemaal op identieke wijze zijn beschreven. Omdat nummering van de huizen nog niet in gebruik was werd een huis aangegeven in bijvoorbeeld verkoopakten van die tijd, als "dat en dat huis, aan de westzijde van de Wymerts, ten noorden zwettende aan die en die eigenaar/bewoner, en ten zuiden zwettende aan die en die eigenaar/bewoner". Bijvoorbeeld : "Het stenen huis met kamer, gelegen westelijk van de Wymerts, ten noorden zwettende aan Dirk Hinlopens huis en ten zuiden zwettende aan dat van Heere Joukes door Pieter Ellerts bewoond".

Doordat de genoemde vaste volgorde in de boekjes is aangehouden was dat hier in deze lijsten niet nodig. In een enkel geval waarin een huis een gevelsteen en een daarbij passende naam had, kan het zijn dat die ook is vermeld.
De later ingevoerde nummering en straatnaamgeving, is in de loop van de jaren nog zeker een tweetal keren veranderd zodat het wel enige kennis van de ontwikkeling van de stad vereiste om de gegevens uit de boekjes te kunnen transponeren naar de huidige bebouwing.

Hoewel deze boekjes een geweldige schat aan informatie opleveren, hetgeen uiteraard interessant is, is het verband met het onderwerp van de trekschippers wellicht nog niet erg duidelijk.

De boekjes echter bevatten, nadat we alles hadden geïnventariseerd, gecatalogiseerd, omgenummerd en ingebracht in een groot Excel bestand, tot onze verbazing ook nog andere gegevens. Aan de niet beschreven (achter-)zijden van een tweetal boekjes stonden namelijk gegevens omtrent de keuring van de trekschuiten, veerpramen en veerschepen alsmede die van de open en gesloten wagens die voor het "openbaar vervoer" gebruikt werden.


Nog een bladzijde uit de bewoningsboekjes, waarin een van de
veerschippers "Gooijttien Jacobs" met een van zijn huizen staat vermeld.


En in een ander boekje de inventarisatie van de aan de burgers van een straat op te leggen aanslagen in verband met het onderhoud en renovatie van de bruggen over de Wymerts.


Foto van het eerste blad van de "Munsteringe", met weer die schipper "Gooijttien Jacobs"!

Met name dat eerste, de keuring der trek- en veerschepen, etc. was heel interessant omdat we op die manier inzicht kregen in de strengheid van de overheid ten aanzien van de openbare vervoerders en hun vervoermiddelen, en in de tweede plaats we konden nagaan wie de schippers en/of de eigenaren rond 1690 zijn geweest. De bewonerslijsten gaven ons aan waar de verschillende genoemde schippers hadden gewoond en welke huizen ze bezaten. Dat laatste omdat we eigenlijk wel nieuwsgiering waren, gezien het grote aantal schippers in de stad, hoe hun welstand was, en met name hoe groot die der schippers van de trek- en beurtvaart was. We waren tevens benieuwd naar het feit of de schippers bij elkaar woonden in één wijk, en wat de reden daarvan mogelijk zou kunnen zijn.

Voor we verder gaan is het goed even te omschrijven wat onder de trekvaart wordt verstaan en wat onder de beurtvaart.
De trekvaart is de geregelde, één of meer keren dagelijks af te leggen vaartocht tussen twee plaatsen met behulp van een trekschip, d.w.z. een schip dat getrokken wordt door mens- of paardenkracht. Doel: het vervoeren van mensen, post en kleine goederen van de ene naar de andere plaats. De post en de kleine goederen werden niet bezorgd of rondgebracht door de schippers, maar soms wel eens door een vaste kracht die vanaf het eindstation van het trekschip die taak verzorgde; de postbode.


Prent van een trekschuit

De beurtvaart was de vaart tussen een begin en een eindplaats en evt. tussengelegen plaatsen, met name gericht op het vervoeren van vracht, met behulp van een zeilschip op een vaste dag (of enkele vaste dagen) per week. Beurtvaart was dus een vorm van scheepvaart, waarbij passagiers, vracht en vee volgens een dienstregeling langs een vast traject werden vervoerd. Het woord 'beurt' duidt in deze context op de geregelde volgorde waarin schippers moesten varen. Beurtschippers bezorgden veelal wel de vervoerde goederen in de plaats van bestemming, of lieten dat doen door lokale karrijders die ze daarvoor inhuurden. Ze berekenden daar meestal ook een extra vergoeding voor.

Afbeelding van een beurtvaarder

Voor zowel de trekvaart als de beurtvaart was een vergunning van de Maghthebber van de stad vereist. Het waren in feite de eerste vormen van openbaar vervoer waarvoor met name lokale overheden hun toestemming middels vergunningen afgaven. En voor die vergunning moest natuurlijk jaarlijks betaald worden. Een speciaal marktveer was een beurtschip waarvan de dienstregeling was afgestemd op de marktdagen. Het personenvervoer per trekschuit was dus wel verwant, maar niet gelijk, aan die van de beurtvaart.


Model van een trekschuit

Beurt- of veerschepen zeilden meestal, maar werden bij gebrek aan wind of ruimte om te laveren, ook wel een stuk van de route gejaagd. Trekschepen werden alleen maar gejaagd, door een jager met één of meer paarden. Op langere trajecten werden de paarden op wisselplaatsen "ververst".

De munsteringe, waar we het vandaag over hebben, zag zowel toe op het schip en de scheepsuitrusting, maar ook op de paarden, hun verzorging en op de schipper.

In 1800 wordt er een wet aangenomen die er voor zorgt dat alle gemeenten aangeven welke geoctrooieerde beurtvaarten en trekvaarten er zijn. Op gezag van Lodewijk Napoleon wordt in 1806 verordonneerd dat de tariefstelling van de trek- en beurtvaart moet zijn vastgelegd, en na goedkeuring van de Maire moet worden geopenbaard en nageleefd.

Kennelijk loopt de Stad Workum daarbij al vooruit door reeds in 1690 deze vergunningen en de controle daarop, te hanteren, en ook al in boekvorm de tariefstelling voor de trekvaart Workum - Bolsward vice versa in 1785 te hebben doen uitgeven.



Plaats van de Workummer Paardestal, achter de herberg De Swaen aan de Trekwei.



(Op-)"dat de trekschepen met goede bekwame mannen
zullen worden voorzien, die de schepen tot tevredenheid
van het gezag (de Maght) en de passagiers komen te bevaren".

De "Munsteringe" is gedaan in de jaren 1690 en 1692 zodat ze niet echt aansluit bij het andere boekje, dat ik onlangs van een kennis kreeg, en waarover we het in het begin van dit verhaal hadden. Hoewel er dus een kleine eeuw tussen de munsterringen en de tariefstelling in de boekjes zit, geeft het mogelijk toch een aardig inzicht in de verdienste van de trek- en beurtschippers, omdat de prijzen dan wellicht iets lager zijn, maar in verhouding bekeken, toch een goed algemeen beeld geven van de inkomsten van de trekschipper. Ter vergelijking kan worden opgemerkt dat de gulden van 1690 ongeveer 100 jaar later 1/5e deel (20 %) minder waard is geworden:
1 gulden uit 1690 zou tegenwoordig (2015) € 10,98 euro waard zijn;
1 gulden uit 1790 zou nu ongeveer: € 9,10 euro waard zijn.
De gulden uit 1690 was 100 jaar later in 1790 fl. 1,21 waard.
Over de prijzen van het vervoer van de goederen en personen door de trekschipper hebben we het eerder gehad.

Hoewel niet in boekvorm uitgegeven en dus gecodificeerd, zullen de beurt- en veerschippers vergelijkbare prijzen met die van de trekschuiten hebben gehanteerd, afgeleid van datgene wat de Maghthebber kennelijk redelijk vond voor een dergelijke transport. Beurt- en veerschippers verzorgden, zoals gezegd, echter ter plekke ook vaak de aflevering van goederen, of haalden bestelde goederen bij de verschillende leveranciers op, ten einde deze naar de plek van bestemming te transporteren.
Het "boodschap-lopen" was een van de vaste bezigheden voor hen.
Dat de inhoud van het boekje is overgenomen van soortgelijke bestaande boekjes, hoewel ik geen onderzoek heb kunnen doen naar de mogelijk vergelijkbare reglementen, leid ik af uit de grote hoeveelheid zaken die wordt beschreven. Het ligt immers niet voor de hand om voor de trekschuit van Workum naar Bolsward vast te leggen wat het vervoer van een Clavecimbaal, of een Orgel moet kosten. Kennelijk was er een dergelijke beschrijving in een toentertijd bekend standaardwerkje.

Het betekende in elk geval dat de trek- en veerschippers kennelijk zo van een behoorlijk inkomen verzekerd waren, en als we dan namen van de schippers die we tegenkomen in de "Munsteringe-lijsten" bekijken en we zoeken deze op in de bewonerslijsten van de stad Workum uit dezelfde jaren, dat dan blijkt dat ze op een enkeling na, allemaal in wijk C of wijk A wonen, hetgeen er op duidt dat dit beroep een behoorlijk inkomen heeft opgeleverd in die dagen. Als we dan bedenken dat een bescheiden schatting van de inkomsten, zoals hiervoor berekend, al meer dan 3 x het weekloon van een arbeider bedroeg, dan klopt dat dus ook wel. Zowel wijk C als wijk A waren beide wijken waarin de beter gesitueerden van de stad ook een woning bezaten. De westkant van het Súd, wijk C dus, werd jarenlang de "Rijke kant" van het Súd genoemd. Als we dan zien dat de schippers op één na, allen een of meerdere eigen huizen hebben (en eentje zelfs een van de zes burgemeesters is en een dubbel huis in bezit heeft), kunnen we daar uit wel de conclusie trekken dat zowel de trek- , maar zeker de veerschippers tot de goed verdienende, in elk geval tot modale of boven modale burgers van de stad gerekend kunnen worden.

Dit terwijl, in elk geval bij mij, altijd het vooroordeel heeft bestaan dat in mindere mate de veerschippers maar met name de trekschippers, slovers waren die nauwelijks het brood in de pap verdienden. Het dagelijkse gesleep met zo'n trekschuit, het gedoe met de paarden, en het wegbrengen van vrachtjes door de stad leek me altijd hooguit een mager bestaan opleverend.

Dat het echter een wel verdienend en daarmee begeerd beroep was moge ook blijken uit de moeite die er bijvoorbeeld door de zoon van een schipper werd gedaan om de vergunning op zijn naam overgeschreven te krijgen. In de Provinciale Archieven vinden we daar een aantal voorbeelden (in andere plaatsen) van. Als ander voorbeeld geven we hier uit de Provinciale Archieven de brief van de Workumer schipper Greelt S. Hobma die meent ten onrechte aangeslagen te zijn voor een bijdrage wegens de omslag quotisatie, op grond van welvarendheid:

Het was een beroep tegen de "Omslag Quotisatie (belasting p.t.) over de 355 gezinshoofden van de meest gegoedigste ingezetenen der Gemeente Workum om in de bezwaren, voor de mindervermogende Klasse uit de tegenwoordige duurte der levensmiddelen is ontstaan, tegemoet te komen opgemaakt ten gevolge van de Resolutie enz. enz. jaar 1817 (5) dossier (19)"
Het beroep werd overigens afgewezen.

Het laat zien dat het beurt- en trekschipperen kennelijk begeerde beroepen waren, die kennelijk ook vaak van vader op zoon overgingen. Juist omdat het een nogal familiaire aangelegenheid was geworden, wilde de "Maght" van beide steden voldoende controle uitoefen op deze vervoersmogelijkheid. Zulks uiteraard in het "algemeen belang" van de burgers, maar misschien ook wel een beetje om de vergunningsrechten goed te gelde te kunnen maken. Jaarlijks werd er daarom dan ook een controle op de schepen gehouden in de vorm van de "Munsteringe".

Keuring van de trekschepen en trekpaarden
En ook de paard en wagens
Gedaan door het achtbare gezag van de stad Workum
op de datum: 4e februari 1690
Engel Sippes trekschuit
Goed bevonden
woonde Wijk C; Súd 35
Pijtter Backer en Hylcke Muys
hun schip van Bolsward
een nieuw dekkleed aan de linker zijde
verder goed voor veertijden overdag
op straffe van 3 Car. Guldens
en verder vóór 1en Mai het van een ander paard te voorzien
op straffe van één Car. Gulden groot
beide woonachtig in Bolsward
Siouwe Gerrijts trekschip en paard:
Goed bevonden
woonde Wijk A; Noard 6
Sjouwe Gerrits had ook op het Súd nog een huis, dat, zoals hier beschreven staat, werd bewoond door
Johannes Aates (met vrouw en twee kinderen) en door de alleenstaande Jan Brouwers weduwe (Wijk C; Súd)


In het boekje vinden we bij de munsteringe ook een tweetal verordonneringen die kennelijk voor de vergunninghouders gelden:
# Voorts werd algemeen verordonneerd dat de trekschepen met goede bekwame mannen zullen
worden voorzien, die de schepen tot tevredenheid van het gezag (de Maght) en de passagiers komen te bevaren.
en
# Voorts door de eigenaren van de schepen aan te geven dat ze de personen die de schepen zullen varen op het raadhuis zullen laten aantreden en aldus om goedkeuring van haar Achtbaarheden zullen verzoeken. (Aantekening op het tegenover liggende blad in het boekje pt).


Eenzelfde soort van keuring gold uiteraard voor de schippers van de veerschepen en de veerpramen:
Beoordeling van de schepen der veerschippers
Uitgevoerd door de machthebber de 4e februari 1690
Gooijtien Jacobs Veerschip:
schip oud 17 jaar:
Te voorzien van een bootshaak, een vaarboom. Het kistluik (luik naar het ruim) dicht te maken, binnen veertien dagen. Verder alle gebreken te verbeteren voor Mei 1690 tot tevredenheid van de machthebber, op straffe van één Caroli gulden.
C7 pakhuis; C27 woonhuis
Tijebbe Willems schip:
Schip oud 12 jaar:
Allereerst een nieuwe windreep (zeilsval),
Twee nieuwe knieën aan de zeilbalk, (ws zeilwerk en zeilwerkknieën)
Een nieuwe pomp, de buikdenningen repareren, (pomp en vloerdelen)
En het schip achter het hek repareren, (de kont van het schip maken)
En van vooren bij het boeisel van voortrossen te voorzien,'
Alle gebreken vóór Mei te verbeteren op straffe als hiervoor.
Súd 13-15 dit waren voorheen 3 woningen. Dit is de meest zuidelijke. Hij is in1694 alleen eigenaar en bewoner.
Er woont niemand bij in !!.
Jacob Jacobs Specks schip:
Schip oud 4 jaar:
Van een nieuwe kraag om de mast, (broeking om de mast tegen het inwateren)
Van een nieuwe fok en zeil te voorzien, (nieuwe fok en een nieuw grootzeil)
De kraag binnen een maand te laten maken
en de fok en het zeil vóór St Jacob (feestdag van St Jacob = 25 juni)
op straffe als hiervoor.
Wijk C 18 Jacob Specks/Speks weduwe had de volgende woningen in eigendom: in hûs op Snakkerburren (1718, 1723); Súd 135 (1718, 1723); Súd 144 (1718, 1723)
Sjirk Tomas schip: oud 3 jaar:
Goed (in orde)
Wijk C 4
Tijs Harckes schip: oud 11 jaar
Het roer te repareren,
En van een nieuwe windreep (zeilsval)
te voorzien vóór Mei
Op straffe als hiervoor
Wijk C 32
Wijbe Pijtters schip: oud 1 jaar
(nieuw doorgehaald P.T.)
Goed (in orde)
Wijk C
Sijbren Eeuwes schip: oud: Nieuw
Maar van een nieuwe tros,
een anker en een kluiver te voorzien.
Alles vóór Mei op straffe als hiervoor
Onbekend, mogelijk aan boord
Rimmert Tijssens schip: oud: 14 jaar
De yzeren kimwegering aan bakboord te verbeteren (langsteun in de kim)
En van een nieuwe windreep (zeilsval) te voorzien
En van twee nieuwe ankers
Vóor de 1e Mei aanstaande op straffe van 4 Caroli guldens.
Wijk A
Eelcke Tjalkes schip: oud: 9 jaar
Hij is met anderen eigenaar
Goed hiervan in 1690, 1695, 1700, 1702
Woont op Súd 106.
Tijette Jacobs Spaackma schip: Vroedsman van 1680 - 1696. Hij woont in 1682 op it
Schip oud: 3 jaar: Goed
Noard, waarnu de Brouwersdyk is. Daar stonden 3 woningen, hij woonde in de middelste.
Wijgert Reijners schip: nieuw
( mei 1690: een jaar oud = doorgetreept pt)
Maar met een anker, een tros en een grootzeil te verbeteren.
Het zeil vóór Mei, en het anker en de tros vóór St Jacob (25 juni).
De Burgemeester Jelle Wester's schip: oud: 13 jaar  Goed
Wijk C 26
(huis = doorgehaald pt)
Jolcke Sijbolts schip: oud: 2 jaar
Maar niet gekeurd
Wijk C 18
De beurt- of veerschippers betroffen zowel de schippers die op de "binnenwaterse" routes voeren als die welke over de Zuiderzee hun vrachten vervoerden. Zo was er vanuit Workum een beurt op Sneek, op Lemmer (binnendoor) maar ook op Leeuwarden (een via Sneek en een via Wommels), en zelfs tot in de 20e eeuw op Groningen (Fa Horjus Workum/Bolsward).

Het skûtsje van beurtschipper Hobma rond 1920

De beurtschippers die over de Zuiderzee voeren, hadden o.a. Harlingen, Lemmer (buitenom), Kampen, Enkhuizen, Wieringen, Amsterdam, en Hoorn als eindbestemming. Er was ook toen al een vervoersnetwerk dat de belangrijkste plaatsen rond de Zuiderzee met elkaar verbond. In de zeevaart zou je kunnen spreken van stapelplaatsen van waar uit de goederen verder vervoert werden, naar één distributieplaats van waar uit de goederen weer verder lokale routes op gingen. De beperkte grootte van de sluis was voor Workum een belemmering om als zodanig te fungeren. Harlingen, en later ook Makkum, Stavoren en Enkhuizen waren dat wel. Ook hier weer, bij de zeevaart, heeft de beurt van Bolsward via Workum op Amsterdam (Koch & Eekhof) tot in de twintigste eeuw bestaan. Koch (generaties lang wonend in wijk C aan het Súd) voer aanvankelijk zelf vanuit Workum op onze landelijke hoofdstad, zoals Eekhof dat vanuit Bolsward deed. Na een fusie ontstond eind negentiende eeuw de Fa Koch & Eekhof.

De welgesteldheid van de trekschippers/vergunninghouders moet echter niet verward worden met die van de mannen die het schip werkelijk voeren. Als we de bepaling bovenaan de Munsteringe in ogenschouw nemen:

dat de trekschepen met goede bekwame mannen zullen worden voorzien, die de schepen tot tevredenheid van het gezag (de Maght) en de passagiers komen te bevaren.

dan blijkt dat er kennelijk op de trekschepen veelal andere lieden voeren dan de "schipper". De vergunninghouder en trekschuitschipper in naam, kon kennelijk verschillen van de werkelijk schipper.
En de door mij wat haastig getrokken conclusie dat de welstand van hen die een trekschuit voeren goed was, behoeft dus niet helemaal te kloppen; maar die omtrent de vergunninghouder klopt echter wel.

Prent van een beurtvaarderssnik door G. van Groenewegen


Tot slot:
Zowel het boekje van Olingius met de tariefstelling als de boekjes met de inventarisaties van eigendom en bewoning, alsmede vooral de daarin vervatte "Munsteringe der Veer- en Trekschepen" geven heel veel gegevens waaruit blijkt dat het inkomen van deze schippers, en in elk geval van de vergunninghouders beslist niet slecht was. Dat is leuk om te weten en biedt mogelijk een handvat om een vergelijking te maken met de bestaand quotisatiecahiers en zo te verifiëren of de verschillende conclusies kloppen. Dat lijkt tot nog toe het geval te zijn, mar mocht dat afwijken dan zullen we daar weer verslag van doen.

Als allerlaatste nog even heel iets anders en ook van latere datum:
Als laatste dus iets wat me is opgevallen dankzij de advertenties van Draisma van Valkenburg's Levertraan (Onvolprezen, verafschuwde en onontbeerlijke "Lofodinsche levertraan", niet te verwarren met de eerdere "Bergensche" levertraan, overigens ook gefabriceerd door Draisma) in de Leeuwarder Courant van de vroege negentiende eeuw.
Bij het onderzoek voor het boekje over "De Lytse Bever", heb ik geprobeerd na te gaan hoe die beurtvaart ooit was ontstaan en hoe ze zich heeft ontwikkeld. Het voert hier te ver om dat hele verhaal opnieuw voor het voetlicht te brengen, maar het komt er op neer dat, met name in de kleinere dorpen, de winkelman van het dorp regelmatig inkopen moest doen in een nabij gelegen grotere plaats. Zoals alles in Friesland, ging dat ook per boot. Een winkelman moest dus een boot hebben, zowel voor de bezorging van de boodschappen, als voor zijn inkoop. Na verloop van tijd nam hij bij die inkooptochtjes ook zaken mee voor andere dorpelingen, zijnde zijn winkelklanten. En na verloop van tijd ook personen. Zo werd de winkelman ook de beurtvaarder van het dorp. Omdat de marktdag in de grotere plaats ook van belang was voor de dorpelingen werd in elk geval op die dag een marktbeurt gevaren. Veelal als enige keer in de week, maar bij wat grotere dorpen werd die beurtvaart

ook wel vaker uitgevoerd. Bekend is ook dat in voorkomende gevallen bij belangrijke veilingen en/of boelgoeddagen er een extra of aparte beurt werd ingelast.

Advertentie van Draisma's levertraan uit de Leeuwarder Courant.

Dat de combinatie beurtvaarder en winkelman kennelijk heel gewoon was, blijkt uit de advertenties zoals hierboven aangehaald. De lijst van "winkels" waar de levertraan te koop was in de provincie, geeft vooral bij de kleinere dorpen steeds de naam van de beurtvaarder van het dorp. Logisch maar een eyeopener bij het beschouwen van de beurtvaart. Kennelijk was er dus voor beurtvaarders naast hun beurt ook te verdienen in het dorp aan de spullen die als voorraad voor de winkel werden meegenomen. Of was het andersom; de winkelman verdiende wat bij door mensen te vervoeren als hij toch inkopen ging doen. Het eerste lijkt gezien het feit dat voor de beurtvaart veelal een vergunning door de gemeente moest worden afgegeven het meest logische. De beurtvaarder wordt dus veelal daarnaast ook winkelman.

Het is waarschijnlijk dat een dergelijke combinatie van beroepen ook in de 18e, en wellicht zelfs de 17e eeuw ook al voorkwam.

Dit alles verdween in rap tempo zodra de wegen beter begaanbaar en verhard werden en daarna met paard en wagen, en later met de vrachtwagen, deze beurt- en bodediensten, alsmede het personenvervoer per wagen en autobus werd overgenomen.

Overigens gedroeg tot zelfs na de Tweede Wereldoorlog de lokale busmaatschappij zich vaak nog op een zelfde manier als de trekschipper. Pakjes konden mee worden genomen en werden ter bestemder plekke afgegeven of afgehaald (10 kg. leverworst voor slager De Boer in Gaast en een halve voor de chauffeur; O.K. !), fietsen gingen boven op het dak, net als de manden met kippen en ander pluimvee voor de weekmarkt. De ZWH en de LAB spanden denk ik wat dat betreft wel de kroon. Wat dat betreft veranderen kennelijk menselijke gewoonten en dienstverlening minder snel als de techniek, wat ook nog moge blijken uit het volgende verhaal. Voor waar of niet: dhr. Sicco Helsdoorn bestelde in zijn tijd als gedeputeerde van Friesland, regelmatig per telefoon bij Doede Bleeker, vishandelaar te Staveren, zoute haringen die dan door Doede aan de conducteur of machinist van de trein op het station aan de haven werden meegegeven, terwijl er in Leeuwarden op het station een bode van het Provinciehuis klaar stond om ze af te halen, en bij de gedeputeerde te bezorgen. Hoezo moderne tijd !!!

Tot zover.


Bron: Het Huis- en Woonregister Workum van het jaar 1676 inventarisnummer 216. Gemeente-archief Súdwest-Fryslân.