Pieter Gosses Bruinsma



Merk 4
8711 CL Workum
tel. 0515 - 54 12 31

de gegevens zijn verstrekt door

Mariette van Beek

mmvanbeek@hotmail.com

en gepubliceerd in het
van zaterdag 13 november 2004

links:







Pieter Gosses Bruinsma
door
Mariette van Beek

Dit verhaal is gebaseerd op het dagboek dat Pieter Gosses bijhield. Mariëtte van Beek, een verre nazaat, schreef het. "Bij het opruimen van mijn ouderlijk huis in Amsterdam vond ik een oud schriftje", zegt ze, "met de titel Fragmenten uit het gehouden Journaal van Pieter Gosses Bruinsma, in leven [onleesbaar] wegens zijne reis van Parijs naar Workum. Anno 1814 en achterop, nog net leesbaar: Mijn moeder's broeder. Pieter Gosses  Bruinsma's dagboek moet vererfd zijn via zijn zusje Liesbeth Gosses Bruinsma generaties later bij Broer Deddes de Jong terecht zijn gekomen. Dominee Broer de Jong was mijn grootvader; de eerste van de familie die uit Fryslân is weggegaan."

Van Beek is nooit in Fryslân geweest. Ze is in Amsterdam geboren, werd jurist, trouwde een bankier en woonde in Brussel, New York, Washington, Berlijn en al enkele jaren in Frankfurt. Momenteel volgt ze een opleiding tot restaurateur van antieke meubels. "Hoewel ik nooit in Friesland gewoond heb, vind ik het toch een leuk idee zoveel onbekende Friese verwanten te hebben, zowel van moederskant (De Jongs en Burghgraefs in Workum en Makkum) als van vaders kant (de Hoekstra's en Ganzevoorts in Kollumerland)." Ze heeft veel gehad aan het onderzoek van J.A. Paasman uit Burgum naar Friese geneesheren in Franse dienst. Ook snorde ze veel gegevens over Pieter Gosses op met hulp van S. Bloemhof-Dijkstra van Tresoar en via de Tresoar-website.


October 2004

Pieter Gosses Bruinsma, geboren te Workum op 28 februari 1779, moest in juli 1813 dienst nemen als chirurgijn in het Franse leger. Hij werd aangesteld in het nog steeds bestaande militaire ziekenhuis Val de Grace in Parijs. Na Napoleon's capitulatie en verbanning naar Elba besloot hij op 6 juli 1814 terug te lopen naar Workum waar hij een goede twee weken later aankwam. Dit verhaaltje is gebaseerd op fragmenten van zijn dagboek dat via zijn zusje Liesbeth Gosses Bruinsma en haar man Frans Fz. Burghgraef (mijn betoudovergrootouders) bij mij terecht is gekomen.

Mariette van Beek


  Een negentiende-eeuwse tocht van Parijs naar Workum
 "Ik wil naar huis en nooit meer weggaan"

    Ik wissel naar de schaduwzijde van de weg en probeer eens een deuntje te fluiten, maar mijn mond is te droog. De bladeren van appelbomen schitteren in de zon. Appelbomen staan hier als heggen om de akkers, dat heb ik nog nooit gezien. Dat moet ik Frans vertellen, die is altijd voor iets nieuws te porren. Hij komt van buitenaf, vandaar. Ook vandaar dat zijn huwelijk met mijn zusje Liesbeth nog heel wat voeten in de aarde heeft gehad. Mijn moeder was bang dat hij paaps was, maar dat was niet het geval en hij bracht een aardige som geld mee uit Vlaanderen. Hij heeft er land van gekocht, naast het onze, ook in Workum, dus is alles goed in orde gekomen.
    Heet vandaag.
    Vanavond kan ik tot Cambrai komen.
    Vannacht houd ik m'n schoenen beter maar aan. Gisteren avond heb ik nog wat aluin van het ziekenhuis op de meest ontstoken blaren gedaan maar vanmorgen kon ik de veters nauwelijks strikken, zo gezwollen waren ze - mijn voeten natuurlijk, niet de veters. Ik kon ze nog maar net weer in mijn schoenen persen.

     `Goeie avond, bonsoir. Hier is een kwartierorder.'
De waard kijkt me vuil aan. Tja, 't is maar de vraag of hij ooit geld zal zien voor dat vodje. Hij brengt me naar een zes-persoons kamer Niemand aanwezig, ik ben expres vroeg opgehouden met lopen. Ik laat me vallen op de strozak bij het raam en maak mijn kraag los. De deur van de slaapzaal vliegt open en opeens zijn we met z'n achten, waarvan vijf oudgedienden. Pech voor de waard. Ik ga dwars op mijn strozak liggen en weiger plaats te maken voor een tweede persoon. Dat geintje ken ik zo langzamerhand. Vlooien kan ik net zo goed van het matras krijgen.


     `Goedemorgen, Mijnheer,' knikt een Franse dame aan het ontbijt. Ik neem een slok rode wijn en wens haar hetzelfde. In Parijs dronk ik elke morgen een glas of twee. Op die manier hoor je het gebrul in de operatiezaal niet zo, en de patienten stinken ook minder, legde een Franse collega me uit. Gelijk had-ie. Madam's dochtertje wuift het handje van haar pop naar me. Leuk kind. Ongeveer de zelfde leeftijd als Liesbeth's oudste.
     `Ken je het liedje van “Hop, Marianneke”?' vraag ik, maar ze antwoordt niet.
    `Pauline spreekt niet Hollands,' zegt haar moeder. Ze wil nog wat zeggen maar op dat moment houdt buiten een troep circuslui aan. Madam's dochter danst er op af. Van de tak met blaadjes, die ze door de tralies steekt, willen de apen niks weten. Dan probeert ze het met een stukje brood.
    `Attention. Apen bijten,' waarschuw ik en steek een hand uit om haar weg te trekken. Te laat. Ze begint te huilen en ik zie bloed aan haar duim. Het is geen diepe wond, meer een ontvelling. Ik doop de duim in de rest van mijn wijn, bij gebrek aan beter, en maak een verband met Madam's zakdoek.
        `Zo, kijk maar. Net een wit konijn.' Ik maak een knoop en trek de punten van de zakdoek omhoog. `Dat zijn de oren.' Het meisje knikt aarzelend dat ze me begrijpt. Dan leg ik mijn wijsvinger op mijn mond. `En nu moet het konijn slapen. Heel stil houden.' Mijn ministraties geven Madam moed.
    `Is het dat U ook gaat naar Valenciennes vandaag?'
    `Jawel, mevrouw.'
    `In dat geval, wilt U misschien met ons meerijdèn? Ik bied U graag een plaats aan.' Ik probeer mijn tenen te strekken maar ze zitten onbeweeglijk in mijn schoenen. `Ik zag U liep eh ... mank.'
    `Ja,' geef ik toe. `Blaren.'
    `U bent niet gewend te lopen zo ver?'
    `Nee, mevrouw. Staan in de operatiezaal, dat is zover ik mijn voeten normalerwijze gebruik.'
    `Aha, meneer is dokter?' Ze ontspant zichtbaar.
    Ik knik. `Ik heb juist in jaar in Parijs gewerkt. Eh,... bent U bekend in Parijs?'
    `Oh, ja, een heerlijke stad, maar zo onrustig voor het moment.' Ze zucht. `De tijden zijn zeer on.... eh..,. enfin, gevaarlijk. Het is daarom dat we gaan bij mijn moeder logeren, in Brussel.'
    Zal ik het wagen? In Parijs heb ik genoeg verhalen gehoord over uitroven van reizigers, inclusief de truc van een hulpeloze vrouw die als lokvogel dienst doet. Madam past in dat beeld. Waarom zou ze anders alleen met haar dochtertje reizen, in plaats van met haar man of andere begeleiding? Nu ze weet dat ik een dokter ben, denkt ze natuurlijk dat ik geld heb. Wat niet het geval is, en van een kikker kun je geen veren plukken. Maar het verhoogt de kans dat haar maatjes me de keel zullen afsnijden als ze merken dat ik geen cent heb, nog niet eens genoeg voor een extra dag in Cambrai, om mijn voeten rust te gunnen. Anderzijds wil ik naar huis. Zo snel mogelijk en om nooit meer weg te gaan. Hier is een kans om helemaal naar Brussel te rijden.
    `In Brussel kunt U moeilijk uw Hollands hebben geleerd,' vis ik voorzichtig.
    `Ik heb gewoond in Amsterdam, mijn man was daar belastingontvangèr. Daar heb ik geleerd Hollands. Ik ben blij te kunnen practi... oefenen met U.'
    Het klinkt niet echt gemeend.

Voor we onze rit naar Valenciennes beginnen rommelt Madam wat rond in de wagen en bouwt een tweede vloer op uit tassen en pakketten die ze bedekt met een deken. Paulientje strekt zich uit op de ene bank en valt direkt in slaap, uitgeput van het huilen. Madam en ik zitten ongemakkelijk op de andere bank, mijn voeten geklemd tussen een valies en de deur, mijn platte portefeuille onder mijn linkerbil. We lijken net een familie, vader, moeder en dochtertje. Een familie met huwelijksmoeilijkheden. Zo toeschietelijk als Madam was in de herberg, zo afwijzend kijkt ze nu en praten wil ze al helemaal niet. Om wakker te blijven - zolang we de hoofdweg volgen is een overval onwaarschijnlijk -  probeer ik eerst voor mezelf tot vijftig te tellen in het Frans. Wanneer dat niet gaat begin ik aan de Bijbelboeken. Geen kunst. Dan de botjes in de menselijke hand. Uiteindelijk kom ik terecht bij die andere aap, degene die me het idee gaf de wereld in te trekken.

    
    Gezicht op Workum omstreeks 1800. De Sint Gertrudiskerk is duidelijk waarneembaar.
    Het pad met vlonders naar de stad tot bestaat nog steeds en is bekend onder de naam "Tillefonnepaad".
Illustratie: Rijkdom uit Workums verleden de beschilderde baren der gilden

Toen ik een jaar of tien was gingen we naar de jaarmarkt in Bolsward. Ik was de hele dag al rondgelopen, tussen de koeien en zo, en ik was 's avonds bekaf . Mijn moeder wilde naar huis en zei dat wij mijn vader maar eens moest vinden. Nu, ik wist best waar die was. Hij stond met een hele groep mannen bier te drinken. Ik neem aan dat mijn moeder dat ook wel wist en daarom opeens zo'n haast kreeg. In ieder geval, Liesbeth en ik liepen langzaam naar de mannen - wij wilden natuurlijk zo lang mogelijk blijven. Ze waren niet luidruchtig, zoals ze 's avonds bij bruiloften en begrafenissen zijn, maar stonden ringsom te luisteren naar een man met éen oog die juist een maatje jenever naar binnen sloeg. Mijn vader wenkte ons, en we luisterden mee.
`.. grote, harige noten' vertelde de man met het ene oog. `Niet zo groot als walnoten, neeee, zo groot als een suikerbiet. Nog groter, zo groot als mijn hoofd.' Mijn vader schudde het zijne. `En als je ze openbreekt, komt er eerst sap uit. Suikerwater. En het witte spul binnenin kun je eten. Of je kunt het drogen en raspen, en dan strooien de imboorlingen het over hun eten, om het een bijzonder lekkere smaak te geven. Het maakt het vlees zoetig.' Nu begon ik zelf ook te grijnzen. Vlees, en dan zoetig? Hah! `En de mensen zijn allemaal bruin, en ze zitten niet op stoelen, nee, ze hurken op de grond. Dat leren ze al van klein kind af aan. Als ze koeien melken, dan zitten ze niet op een schemeltje, dan hurken ze gewoon.'
    Mijn vader schraapte zijn keel. `En hoe zien die koeien er uit?'
    `Soms zijn ze wit, en soms lichtbruin, maar ze hebben langere horens dan de beesten hier.'
    `En maken ze goeie kaas?'
    `Nee, kaas kun je d'r niet krijgen. Ze zijn toch al niet zo op melk en zo, ze gebruiken de koeien om de ploeg te trekken, en voor vlees.'
    Dit moest even inzinken. Geen melk. Geen kaas. `Lekker makkelijk,' fluisterde Liesbeth. `Nooit meer kaas maken.'
    `Houden ze er ook kippen?'
    De man met het ene oog hoestte en schraapte zijn keel. Mijn vader gaf de waard een munt en duidde met zijn kin dat de verteller jenever kon hebben. Terwijl hij dronk, drong een tweede man naar voren, met een aap in een rood fluwelen tuigje op zijn arm. Ik wist meteen dat het een aap was, want op school had ik er een plaatje van gezien. Maar deze was echt. Niet veel groter dan een kat, grijs met bruin, en ronde, gele ogen. Hij keek treurig, en de man die hem droeg was ook al aan het hoesten. Liesbeth stootte mijn vader aan, maar die haalde zijn schouders op. `Laat iemand anders maar eens,' bromde hij. Toen Liesbeth haar hand uitstak om de aap te aaien stapte de eigenaar snel terug.
    `Hij bijt,' zei hij. `Gemene tanden in z'n bek. Pas maar op.'
    Als op commando trok de aap zijn bovenlip op. Zijn tanden waren inderdaad heel behoorlijk.
We bleven nog een tijdje, eigenlijk nog een hele tijd, tot de man met het ene oog nauwelijks meer te verstaan was.
    `De Oost,' zei ik op weg naar huis. `Daar wil ik ook heen, later.'
    `Later heb je wel wat anders te doen,' zei mijn moeder. `Denk maar hoeveel werk er is op de boerderij.' Ze zuchtte. `Hoe laat is het, Gosse? En morgen nog zondag ook.' Op zondag moesten we altijd extra vroeg op, om te melken voor we naar de kerk gingen.
    Thuis gingen moeder en Liesbeth naar de koeien. Ik was doodmoe en leunde maar zo'n beetje tegen de stalmuur. Het was een lichte nacht, herinner ik me. De sterren flonkerden niet, het was heel droog, die zomer. Diezelfde sterren schenen ook aan de andere kant van de wereld.
    Het was een tijd stil. `Piet,' zei mijn vader eindelijk, `weet je wat, toen ik zo oud was als jij, toen wilde ik ook weg van hier, want wat van ver komt smaakt lekker. Maar weet je, je zag die man, hè? Die is ver weg geweest, helemaal naar de andere kant van de aardbol. En nou heeft-ie maar éen oog en hij kan nog geen tien minuten zonder drank. Zie je, dat is de prijs die je betaalt voor zulke avonturen.' Ik knikte. Dat was waar. `Ik heb nog nooit gehoord van iemand die terug kwam en weer een fatsoenlijk leven leidde.'
    Dat ging me te ver. `Misschien zijn er wel andere mensen ook, en die komen dan terug en zijn dan rijk geworden en wonen dan in de stad, ' zei ik. Ik bedoelde Leeuwarden, waar ik nog nooit geweest was.
    Mijn vader schudde zijn hoofd. `Wij zijn boeren,' zei hij. `Met reizen kom je niet in de stad, daarmee land je op de jaarmarkt. Doe maar goed je best op school, dan kom je hogerop.'

    Ik katapult van mijn zitplaats en beland op Madam's schoot, zo abrupt houden we aan. Madam geeft een hoog gilletje en mept me in mijn gezicht.
    `Hée, laat dat,' zeg ik. Ze antwoordt iets wat ik niet versta, ditmaal niet tegen mij maar tegen de man die door het raampje naar binnen tuurt. Ik klauw me overeind en grabbel onder de deken naar het handvat van een valies dat als schild en eventueel als knuppel moet dienen. Het valies zit klem, omdat Madam er een elegant schoentje op heeft gezet en er met haar volle gewicht op staat. Ze praat intussen geanimeerd door het raampje. Ik kan haar natuurlijk moeilijk omverduwen, zoiets doe je niet. In plaats daarvan trek ik mijn portefeuille waar ik mijn zakmes in bewaar. Noch de man, noch Madam schenken me de minste aandacht en babbelen verder in rap Frans tot Madam opeens op mij wijst. De man aarzelt, knikt dan: “Passee Monsjeu”, trekt aan een touw, een slagboom schiet omhoog en we rijden verder. Met trillende handen steek ik mijn portefeuille weer weg.
    Laat in de middag stoppen we in Valenciennes waar Madam twee privaatkamers bestelt, een voor haarzelf en Paulientje, de andere voor mij. Na het eten trekt ze zich terug en schuift demonstratief de grendel voor de tussendeur.
    De volgende twee dagen houden Madam en ik elkaar scherp in de gaten. We passeren Mons en Braine-le-Comte. We stoppen bij slagbomen. Ik laat mijn marsorder zien. We worden doorgewuift. We rijden verder. We praten nauwelijks met elkaar. Paulientje zingt uit den treure “'op Marianneke” in sterk geaccentueerd Hollands. “Gisteren was er een prins in 't land, en nu die rare Fransen.” Jawel, en tegen de tijd dat ik thuis ben zijn de Fransen alweer weg, en is de prins terug, althans dat gerucht deed de ronde in Parijs. 't Zal mij benieuwen of ze nu ook mijn alma mater, Franeker, weer zullen openen. `s Avonds gaan we vroeg naar bed. Ik bewaak mijn laatste duiten met mijn zakmes, Madam haar eer met grendels.
    Ik weet niet wie van ons beide het meest opgelucht is wanneer we in de verte Brussel zien.
    `Dat is zeer goed gelopen,' zegt Madam, opeens weer charmant. `De laatste barrière. Hoe zegt U? Geluk bij ongeluk, ja? Nu nemen wij afscheid. En ik dank U voor Uw compagnie.'
    `Ik ben U zeer verplicht, Madam,' zeg ik en ik meen het. Ze heeft deze twee dagen al onze maaltijden en de herbergen betaald en ik kom er met een minzaam bedankje vanaf.
    `Nee, nee, ik ben Ù verplicht. Door Uw gezelschap ben ik vrij gekomen van visitatie van de wagen.'
    Visitatie? Doorzoeking van de wagen! De zes valiezen, die ik elke avond naar boven heb gedragen, inclusief die loodzware, die onder de achterbank verstopt staat!
    `Geen frank tol,' zegt Madam vergenoegd.
    En dat voor de vrouw van een belastingontvanger! Ik wuif naar Paulientje en loop verder in de richting van Workum.

    
    De Merk in het centrum van Workum rond 1800. Het linker huis is gebouwd omstreeks 1780.
    De boterwaag is van 1650. Helemaal rechts is de voet ingang van de Sint Gertrudiskerk nog te zien.
    Illustratie: Rijkdom uit Workums verleden de beschilderde baren der gilden